zondag 19 april 2020

Poters


We hebben een grote tuin. Ruim 1400 vierkante meter. Gelukkig staat ons huis er ook op, dat scheelt. Verder is er veel straatwerk, vooral van toen ik nog marktkoopman was. Eigenlijk had ik beter een markt op mijn eigen plein kunnen organiseren, dat had een hoop kilometers gescheeld. Verder is er veel gras waar elk jaar 60 kilo kalk op gaat tegen mos. En naast ons huis, aan de straatkant, hebben wij een siertuin. Oorspronkelijk lag er gras, toen wij er kwamen wonen heeft een kennis van mijn schoonvader zaliger er een heleboel struiken en bomen in gepoot en dat zag er aanvankelijk niet slecht uit, maar gaandeweg maakte moeder natuur er steeds meer een puinhoop van. Er werd wel eens een kleine hint uitgedeeld. Zo van “Elke tuin heeft onderhoud nodig….”. Mwoa, het zal wel. Soms groeide er een mooi plantje en dat werd elk jaar groter en verscheen op meer plekken en ik vond dat een bonus van moeder natuur. Gratis bodembedekkers. Maar mensen die er voor hebben doorgeleerd wisten te vertellen dat dat leuke plantje onkruid is. Dat heb ik nooit begrepen. Noem het plantje dan geen onkruid maar geef er een welluidende naam aan en het probleem is over. Maar zo werkt het niet. 



Vorig jaar, of twee jaar geleden, kwam er tegenover ons, aan de overkant van het kanaal, een tuinman wonen. Hovenier heet zo iemand tegenwoordig. Een echte, met machines en gereedschap en aanhangers en wat dies meer zij. En die heeft er ook voor doorgeleerd. Dus het jonge gezin had de gordijntjes nog maar koud voor de ramen of ik stak de brug over en klopte op het keukenraam. De deur ging open en ik kreeg koffie. Gevulde koek ook nog. Na enige tijd wees ik op de groene hel naast ons huis en vroeg: “Kun jij daar wat mee?”. Nou, dat kon hij wel. Ik heb wel bedongen dat er een flinke portie steen in het ontwerp moest zitten want ik had al zo’n donkerbruin vermoeden dat een onderhoudsvrije tuin een illusie is. Afijn, er kwam een plan en een offerte en we zeiden ‘Ja’. Dus nu heeft de groene hel plaats gemaakt voor een echte siertuin. Onder architectuur aangelegd. Echtgenote en ik beloofden elkaar plechtig dat we moeder natuur ernstig aan banden zouden leggen en tot nog toe lukt ons dat aardig.

Dan lopen we even naar de achtertuin. Of achterplein, wat je wil. Daar had ik jaren geleden al eens twee vakken van 25 vierkante meter klinkers uit gehaald, het gele zand afgegraven en een vrachtwagen zwart zand laten aanrukken. Maar ook van die twee vakken maakte moeder natuur een gruwelijke puinzooi. Moeder natuur is helemaal niet zo aardig als iedereen wel zegt. In het linker deel plantte ik twee berken. Opslag uit andere delen van ons perceel. Die opslag is nu uitgegroeid tot twee serieuze bomen. Ik heb er zelfs al eens wat takken afgezaagd want het werd een heel bosperceel. Verder groeit daar niet veel want die bomen slurpen al het water op. Na de droge zomer van vorig jaar is het een soort woestijn geworden met twee berken er op. Daar heeft moeder natuur dan weer niet van terug, van droogte. Op het andere vlak deden wij ons best om er iets van te maken maar het bleef aanmodderen. Echtgenote had wel eens iets gezegd over ‘een kasje of zoiets, tomaatjes en zo’. Op internet zocht ik een bouwplan want zo’n ding kopen was me te duur. Was leuk om te doen. Ik had een paar flinke stukken Trespa platen liggen. Van een reclamebord boven een winkel. Na jaren van bewaren zei de eigenaar: “doe er maar wat mee”. Daar maakte ik grote bakken van zodat we niet op onze knieën door de kas hoefden te kruipen. Zaaibedden op 70 cm hoogte. Het is warm en vochtig in de kas en dat was precies de bedoeling. Ik kocht een tomatenplant en een paprikaplant. De tomaat mocht niet in de zaaibak want die is familie van de aardappel en als je dan volgend jaar daar weer een tomaat plant dan krijg je enge ziektes. Stengelrot, groentepest, wortelsnot en vruchtmaleur. Ik begreep er maar weinig van. Gelukkig mocht ik de tomaat wel in een grote pot planten en die in het zaaibed ingraven. Als ik dan het zand uit die pot in het najaar weggooi gaat het goed. Goede raad was gratis dit keer dus dan ben je wel gek als je het advies niet opvolgt.

De overige 14 vierkante meter was echter nog steeds een puinhoop. Met name omdat we niet wisten wat plant was en wat onkruid. Af en toe spitte ik de hele bups om en dan was het afwachten wat er weer op kwam. Soms kregen we ergens een stek van iets en dat kwam er ook in. Maar het jaar daarop wisten we niet meer wat de stek was of het kwam boven op plekken waar we het niet gepoot hadden. Magisch. Toen opperde ik om het stuk direct naast de kas rigoureus van alle groene rotzooi te ontdoen en er aardappels in te poten. Dan weet je in ieder geval zeker dat alles wat geen aardappel is er uit moet en dan houden we na het aardappelseizoen een stuk grond over waar we wat mee kunnen. Een vriend, die van die Trespa platen, is ook een echte groenteman en die stopt elk jaar van alles in de grond en dan kom je na een paar weken kijken en dan zijn staat er een paradijstuin te pronken waar Adam en Eva jaloers op zouden zijn geweest. En je kunt alles op eten, ook de appels. 

Dat wil ik nu dus ook. Dus ik toog eergisteren naar de plaatselijke kweker en vroeg om poters. Die waren al twee weken op. Heb ik weer dacht ik. Maar hij zei dat er in de Mussel nog wel wat te krijgen was. Daar koop ik ook altijd mijn kalk en kunstmest voor op het gras. En nu dus ook pootaardappelen. Ik wordt nog eens een echte boer. Men verwees me naar een aparte afdeling in de loods en daar stonden zoveel aardappels dat heel Polen er een jaar van kan eten. Ik heb me nooit gerealiseerd dat er zoveel soorten aardappels zijn. Zou je het verschil kunnen proeven? Vast wel. Ik vroeg aan een voorbijvliegende heftruck welke ik moest hebben. Wil je vroege of late vroeg hij. Doe maar iets er tussen in meende ik, wist ik veel. Als ze maar zorgen dat de bodem met groen bedekt wordt. Maar aardappels zijn tevens om op te eten dus ze moesten ook lekker zijn. Er stond nog een flinke stapel Lekkerlanders. Die zijn kennelijk wat incourant want er waren er nog een heleboel van. Maar als je Lekkerlander heet dan zal je wel om op te vreten zijn vermoedde ik dus die nam ik. Vier rijtjes van zeven poters pasten precies op mijn aangeharkte kavel naast de kas leerde ik van het internet. Dus ik kocht er dertig. En geloof het of niet, ik hield er twee over. Die laatste twee liggen nu naast het rijtje stokrozen te wachten op de dingen die komen gaan. Stokpoters noem ik ze liefkozend.

zaterdag 22 februari 2020

55 jaar carnaval op Ter Apel


 
Op 22 februari 2012 schreef ik het volgende stukje:
Aan het eind van dat verhaaltje zag ik mezelf staan, dik 20 jaar later, langs de optocht terwijl een Kloosterwieker met een emmertje langs komt. 


Maar het liep anders. Het is nog maar februari 2020 en inmiddels is Abraham voor mij een schim uit het verleden. Ik sta met mijn rug geleund tegen een hek een broodje hamburger naar binnen te werken. Alleen. Koud half zeven. Vrouw en kinderen zijn al naar huis. Ik was op zoek naar oude bekenden. Twee of drie gezien. Oud waren ze inderdaad. Rivella en Cola, dat spul.  Zojuist de laatste ridder overhandigd aan zijn chauffeur. Zal wel een zoon zijn geweest, of een ander familiestuk. Er loopt een jonge vent voorbij in jacquet met steek. Vers van de tiet. Het schiet me eventjes door het hoofd dat de jeugd van tegenwoordig zich nu zelfs al verkleed als Kloosterwieker als ik besef dat het een echte is. Zo jong? Zag ik er vroeger ook zo uit toen ik Kloosterwieker werd? Of halen ze tegenwoordig hun jonge aanwas rechtstreeks uit de brugklas?

Dan besef ik dat het niet aan hem ligt maar aan mij. De jongen moet zich hebben verbaasd. Met Carnaval kom je de gekste dingen tegen hebben zijn meer ervaren kornuiten hem verteld. Nou, dat blijkt. Een oude aangeschoten vent met een broodje hamburger. Het moet toch godverdomme niet veel gekker worden. Toen ik vroeger zo’n figuur tegen een hek zag leunen dacht ik bij mezelf: moet je dat zien. Weet zijn vrouw dat hij hier is? Moet iemand hem niet naar huis brengen? En nu sta ik er zelf. Ik kom in beweging. De tent in. Vroeger kwam je dan een buslading verse oude bekenden tegen en ging het feest gewoon verder. Nu kijk ik in een zwart lawaaierig gat. Ik krijg meewarige blikken. Iemand groet me beleefd. Vast een kind van iemand die ik behoor te kennen maar wiens naam en context me compleet ontgaan. Ik draai me om. Aan de overkant van het patatplein is nog een tent. Het heet de Black Jack-tent. Ik zie mannen met uniformen, Kloosterwiekers, gele hesjes. Ik loop er langs. Ik kijk alweer de duisternis in. Ik zie twee gezichten. Oh ja, die. Zij hier? Dat moeten zij ook gedacht hebben: Albert hier nog? Alleen? Achter mij hoor ik mensen praten. Ik draai me om. Mensen laten hun toegangsbewijs zien aan de uniformen en de gele hesjes. Dat hebben ze mij niet gevraagd: ‘Meneer, mag ik uw toegangsbewijs?’ Ze moeten mijn lege verdwaasde blik hebben herkend. Een oude vent die nog even denkt dat hij 30 is. Die gaat zo vanzelf wel weer weg hebben ze gedacht toen ze me vertederd negeerden. Ze krijgen gelijk.

Het wordt zo langzamerhand een gênante vertoning. Ik ga naar huis. Ik hoor hier niet. Ik hoor hier niet meer kan ik beter zeggen. Ik ben op de verkeerde plek in andermans tijd. Een relikwie uit mijn eigen jeugd. Bij de toegangspoort staan Kloosterwiekers. Dat moesten wij vroeger ook. Bij de poort staan. Opletten, orde bewaren, laten zien dat we er zijn en de boel in de gaten houden. Ik loop er langs. Ik herken hem. Eentje uit mijn lichting. Hij zal iets jonger zijn dan ik schat ik. Hij herkent mij ook natuurlijk. Ik zeg: ‘Goh, sta jij hier nou nog?’ Hij kijkt me aan. Ik zie het aan zijn ogen. Hij meent het uit de grond van zijn hart als hij zegt: ‘Pfff, ik heb hier zooo géén zin in…..’. Hij wil naar huis en dat snap ik heel goed. Maar ja. Kloosterwiekers never die, they just fade away…… Ik niet, ik stapte jaren terug al uit het gilde. Nu ben ik gewoon een burger. Een oude man alleen die tegen een hek leunt met een broodje hamburger. Pathetisch. Een verdomd treurige vertoning.

zondag 9 februari 2020

Russells Teapot





Een vriend stuurde me deze plaatjes van een bladzijde uit een scheurkalender. Of ik bekend ben met de stelling van Bertrand Russell. Ja, Russells Teapot is mij bekend. Ik zou bijna zeggen: is mij ‘natuurlijk’ bekend want Russell  is zo ongeveer het eerste wat een beginnend atheïst op zijn of haar zoektocht naar religieuze vrijheid tegenkomt. Over Vanno Jobse moest ik even nadenken. Vanno heeft er een probleem mee dat Russell “het verschil tussen een gelovige en een atheïst reduceert tot een meningsverschil over het bestaan van God.” Ik ben het daar echter volkomen mee eens want in wezen is dat inderdaad de kern van het verhaal. En dat bevestigd Vanno zelf, vermoedelijk onbedoeld, in zijn volgende zin namelijk “de waarheid van een religieuze overtuiging is een subjectieve ervaring, die niet objectief kan worden bewezen.” En daarmee slaat hij de spijker op zijn kop. Waarom zou je dan van een atheïst verlangen dat hij bewijst dat God niet bestaat? Het is immers een subjectieve ervaring? Vervolgens stelt Vanno dat Russell zou stellen dat er alleen bewijslast rust op positieve beweringen en dat wil hij aantonen door het woord “God” te vervangen door “Bertrand Russell”. Dat is een knap staaltje apologetiek: het veranderen van de spelregels gedurende het spel. Het bestaan van Bertrand Russell is namelijk geen subjectieve ervaring, tenzij Vanno wil beweren dat Bertrand nooit bestaan heeft: “Je kan wel beweren dat Bertrand Russell een Britse filosoof was die leefde van 1872 tot 1970 maar bewijs dat maar eens, Bertrand Russell is een subjectieve ervaring!” Ik geloof en hoop dat zelfs Vanno Jobse deze stelling niet aandurft. Hij reduceert echter met deze vergelijking God tot een persoon met een inschrijving in een geboorteregister. Dus kom ik met de volgende uitdaging voor Vanno: toon mij het uittreksel uit het geboorteregister van God en ik ben overtuigd.

zaterdag 11 januari 2020

Het groene goud.

Biomassa is het groene goud. Het toverwoord voor alles wat er mis is in de wereld. Staatsbosbeheer loopt er zowat op binnen. De overheid heeft miljarden euro’s aan subsidie gepompt in biocentrales. De smoes hier achter is dat het verbranden van snoeiafval co2 neutraal is. Dat zit zo: kolen en olie zit al miljarden jaren in de grond en als je het naar boven haalt en verbrandt dan komt er co2 vrij en dat is slecht. Olie en kolen zijn niets meer of minder dan biomassa. Bloemen verwelken, rozen vergaan, maar als olie en kolen blijven ze altijd bestaan. Snoeiafval groeit een paar jaar in je tuin en als je dat verbrand komt er ook co2 vrij maar dat geeft niks. Dus als ik een palletkachel zou kopen dien ik een goed doel.





Ik weet niet of er iemand bij mij in de buurt woont met een longaandoening maar mocht u zich aangesproken voelen: ik heb geen palletkachel, geen open haard en geen brandton in de tuin. Ik heb wel een houtkacheltje in mijn tuinhuisje maar die brandt maar 1 keer per jaar, bij het oliebollen bakken. Vergeef het me alstublieft. Maar als u de komende tijd toch overlast van mij meent te ervaren weet dan dat dit op verzoek is van uw eigen overheid. Want tot een paar weken geleden bracht ik mijn snoeiafval altijd braaf naar Stortplaats Renewi te Ter Apel, voorheen Gansewinkel. Beter bekend onder de oude naam, Wolter Potze. “Even een karretje rommel naar Wolter Potze brengen….”, u kent dat wel. Wolter Potze was vroeger een lokaal bedrijf wat de afvalverwerking voor de gemeente Vlagtwedde organiseerde. Maar lokale ondernemers zijn uit, tegenwoordig moet je dingen ‘centraal’ regelen. Door dingen centraal te regelen gaat de service omlaag en gaan de kosten omhoog en dat vinden bestuurders fijn. Zo, nu weet u meteen hoe ik er in sta.

Voor mijn twee aanhangertjes snoeiafval was ik altijd 5 euro per karretje kwijt wat ik met een verliefde blik overhandigde aan de lieftallige schoonheid achter haar loket op de stortplaats. Het trotse Gansewinkel pronkte op de blauwe bodywarmers. Telkens als ik een karretje rotzooi wegbracht dacht ik dankbaar: ‘Dat heeft Vlagtwedde toch maar mooi voor me geregeld’. Totdat vertroebelde geesten betoverd raakten door het toverwoord ’fusie’. Calimero Vlagtwedde met geld genoeg moest fuseren met Calimero Bellingwedde met artikel 12. Ik had nooit gedacht dat toenmalig minister dit idee zou goedkeuren maar ik had ongelijk. De rest is geschiedenis. In al haar wijsheid heeft de gemeente Westerwolde nu bedacht dat het storten van een kuub snoeiafval 20 euro moet kosten. Dus in plaats van een tientje per jaar ben ik nu 40 euro kwijt (2 karretjes van 1 kuub), en als ik pech heb en de dienstdoende stortplaatsmedewerker vind na een doorwaakte nacht in de kroeg dat mijn aanhanger twee kuub bevat, 80 euro. En ik kan daar niets tegen doen want hij heeft een oranje hesje aan. Dus. En als het me niet bevalt neem ik de rommel maar weer mee naar huis. Lekker puh. Omdat ik altijd de slechte kanten van een beslissing zie (een van mijn goede eigenschappen want goedgelovigheid is des duivels oorkussen) denk ik nu dus dat deze tariefstijging van 400 tot 800% (afhankelijk van het humeur van het oranje hesje) bedoeld is om de kosten van de vorming van de nieuwe gemeente Westerwolde terug te verdienen. Daarmee is mijn weerzin tegen de fusie bevestigd: de burgers van Vlagtwedde gaan bloeden voor de failliete boedel van Bellingwedde. Gedane zaken nemen geen keer en het leven gaat door en men moet niet omzien in wrok. Maar toch.

Ik ben niet arm. Tachtig euro per jaar overleef ik wel. Maar nu ga ik dus uit pure gramieterigheid in elke hoek van de tuin een zitje maken met een tuinhaard en op warme zomeravonden stook ik al die kacheltjes roodgloeiend op. Niet om mijn buren te pesten, maar puur uit lijfsbehoud. Het hemd is toch nader dan de rok. En we moeten allemaal offers brengen, ook als ze gemakkelijk vermijdbaar waren geweest maar toch doorgedrukt worden omdat bestuurders dat nodig vinden. En in de herfst gooi ik mijn snoeisels stiekem tussen de herfstbladeren op de herfstbladerenbult en dan haalt de gemeente ze lekker toch weer gratis op. Lekker puh. Of ik vraag een tweede en een derde groene container aan. En wat ik dan nog over heb flikker ik in het donker in het bos. Dat zal ze leren. Of nee, wacht, alle tuineigenaren kopen voor honderden euro’s een hakselaar op benzine en trappen de snippers in de kliko. Geweldig. In plaats van een file aanhangertjes voor de stortplaats hoor je straks in heel Westerwolde elke zaterdag de herrie van de hakselaars. Stel dat 1000 inwoners van Westerwolde nu een hakselaar kopen van 400 euro en gooien de snippers in de groene container. Dan is er door slechts 1000 burgers al 400.000 euro voor Jan Lul geïnvesteerd op last van de mensen die graag herkozen willen worden. En dit terwijl in mei 2019 de gemeenteraad van Westerwolde ondanks een eerdere motie van treurnis toch instemde met de plannen van wethouder Brunen om de burgers niet op te zadelen met een kostenpost van 500.000 euro. (Bron: DvhN) Nu betalen diezelfde burgers minimaal 400% meer voor het storten van tuinafval. Geweldig jongens, goed gedaan.