vrijdag 23 mei 2014

Smeerlap

De gelukkigste jaren van haar leven begonnen op haar 72ste verjaardag. Want op die dag overleed haar man. Na een korte en sobere bijeenkomst ging ze met haar nog levende kinderen opgelucht naar huis. De as is nooit opgehaald en wat het crematorium er mee gedaan heeft, heeft niemand zich ooit afgevraagd. Ze is geboren in een woonwagen waar haar ouders toen al met 10 kinderen woonden. Na haar kwamen er nog vijf. Kind is ze nooit geweest. Vanaf haar eerste herinnering was het vechten om te overleven. Zodra een kind enigszins tekenen van volwassenheid vertoonde verliet het de woonwagen. Voor haar was dat op haar vijftiende. Toen ontmoette ze haar man, een 9 jaar oudere binnenschipper. Ze ging van de woonwagen het schip in. Van liefde was geen sprake, de schipper ging op dezelfde voet door als haar vader had gedaan, eerst drinken en dan slaan. Bij toeval ontdekte ze een effectieve manier om zijn agressie te beteugelen: al snel was ze zwanger. De eerste vier kinderen werden binnen vijf jaar geboren. Na de vierde bleef het even rustig maar na drie jaar kwam er een tweede golf van nog eens vijf kinderen in zes jaar tijd.

Via een van de dochters uit de laatste serie, op moment van schrijven 78 jaar oud, komt dit verhaal tot ons: “Dan zat moeder huilend op de rand van het bed. De oudere kinderen vroegen ‘wat is er mam?’. Was ze weer zwanger. Als pa zijn kwakje maar weer kwijt was, dan kon ze weer oprotten. Tja, sorry dat ik het zo zeg. Later vroeg ik wel eens: ‘waarom ging je niet bij hem weg?’ maar ze kon nergens heen. Een schippersvrouw met een hok vol kinderen. Vader was een smeerlap! We hebben er geen traan om gelaten.”

De laatste jaren van haar leven ging ze geestelijk achteruit. Ze werd opgenomen in een  verzorgingshuis. Daar was ze een lastige patiĆ«nt. Boos, dwars en ontevreden.  Ze wilde het liefst dood maar daar voorzag het tehuis niet in. Op enig moment werd ze ziek en het zag er niet best uit. De dokter keek zorgelijk en schudde met zijn hoofd. Ze liet haar kinderen spoorslags overkomen. Zelfs vanuit Limburg moest een zoon komen. Maar een dag later waren ze dan toch allemaal verzameld rond moeders bed. Ze keek de schare rond en stelde tevreden vast dat iedereen er was. Toen zei ze tegen de verpleging: “Zuster! Leg me nou maar in de kist!”. De zuster zei: “Maar mevrouw, u bent toch nog niet dood!?”. Daar moest ze even over nadenken: “Och ja, dat is ook zo…..”. De kinderen verlieten onverrichter zake het tehuis. Een dag later stapte ze zelfstandig uit haar bed en nam haar plaats in de recreatiezaal weer in. Zo leefde ze nog een jaar verder. Op een dag kwam de verpleging haar kamer binnen en zei: “Zo mevrouw, we gaan naar bed!”. Boos riep ze: “Dat zou ook knap tijd worden!”. Resoluut stond ze op, liep met ferme pas naar haar bed en ging liggen. Ze heeft het verbaasde gezicht van de verpleegster niet meer gezien. Ze was dood.