vrijdag 13 mei 2016

Storing



Het is half tien als ik op een zonnige ochtend in april de Groningse wijk Beijum inrijd. Tot mijn grote vreugde kan ik pal voor de woning, nummer 240, parkeren. De woning is leeg. De kale betonnen vloer ligt bezaaid met oude kranten en diverse bouwmaterialen. Het aanrecht staat vol met gebruikte koffiekopjes, open pakken koffie, koffiemelk en suiker. Daar tussendoor verfblikken, kit, gebruikte kwasten en flarden schuurpapier. De vensterbank boven het aanrecht is de verzamelplaats van alle verwijderde wandcontactdozen.
De mechanische ventilatie maakt lawaai. Er zijn maar weinig klachtomschrijvingen die nietszeggender zijn dan ‘hij maakt lawaai’.

De man die open deed is net zestig. Vervroegd uitgetreden. Zijn kleren verraadden zijn beroep: witte werkbroek en witte kiel met verfspatten. Hij was onderhoudsschilder bij een woningstichting. Verfspatten ook in zijn zilveren krulsnor en in zijn zilveren puntige baard. ‘Sik’, dacht ik bij mezelf maar hield dat wijselijk voor me. Of meneer hier gaat wonen. Nee, dat was niet het geval. Het werd het droomhuis voor zijn dochter die hier gaat samenwonen met haar vriend Davy. Hij hoefde het alleen maar op te knappen.

We laten elkaar verder met rust en doen waarvoor we gekomen zijn. Na een half uur verschijnt er een jonge meid in het achtertuintje. Ze zet haar fiets op slot en verdwijnt dan weer in de brandgang om aan de voorzijde van de woning weer op te duiken, pal voor het keukenraam waarachter ik worstel met een onwillige driestandenschakelaar. Ze is gekleed in een stijl die ik ‘alternatief’ noem. Maar misschien is het juist ook wel heel trendy. Wijde ruim hangende lappen stof in vele lagen, met veel paars, lila, lichtblauw en bordeauxrood. Op haar hoofd een omslagdoek in dezelfde kleuren in de vorm van een tulband. Een soort hippie maar dan zonder de bloemetjes. Haar gezicht staat op onweer. De wenkbrauwen samengetrokken tot een lichte frons die allengs dieper wordt gedurende de zoektocht in een veel te grote sleutelbos. Om haar van dienst te zijn doe ik de voordeur voor haar open. “Mijn vader heeft u zeker binnengelaten.”, stelt ze kribbig vast. Veiligheidshalve wend ik me maar weer tot de driestandenschakelaar.

Het is niet mijn gewoonte om privégesprekken af te luisteren maar in dit geval had ik weinig keus. Ze stonden amper vijf meter van mij af in de kamer naast me:
“Dag kind……..”
“Papa, hoe kom jij hier binnen…..”
“Davy gaf me een sleutel, dat weet je toch….”
“Maar papa, Davy zei toch dat hij niet wilde dat jij hier zomaar heen gaat…..”
“Ik dacht dat jullie me gevraagd hadden om te helpen met klussen….”
“Ja maar papa, je kan hier niet zomaar binnenlopen als wij er niet zijn, je moet eerst bellen!”

Ik geloofde mijn oren niet. Was ik op de set van GTST beland? Een zinnig mens verzint zoiets immers niet. Het bleef even stil maar toen klonk er lawaai. Papa had alles laten vallen wat hij in zijn handen had en stoof achter mij langs naar buiten. Het kind er achteraan: “Papa……… pappie toe nou……..papa stel je nou niet zo aan………papa………pappie kom nou teruhug……”.
Maar pappie kwam niet terug. Zonder het kind nog een blik waardig te keuren sprong hij in zijn auto en scheurde weg, de vrijheid tegemoet. Ik durfde haar niet aan te kijken. Gelukkig moest ik ook nog dringend op zolder zijn. Pas toen alles naar behoren functioneerde wendde ik me weer tot dochterlief:
“Wanneer trek je hier in?”.
“Over twee weken……”.
“Dan krijg je het nog druk…..”. Haar onderlip begon te trillen. Ik kreeg medelijden met dit arme kind wat zo graag volwassen wilde zijn maar haar hand overspeelde.
“Papa draait wel weer bij……”, wilde ik zeggen want ik weet hoe papa’s zijn. Maar ik zei niets.
Ik ben in dit verhaal slechts de ventilatieman dus liet ik het kind ontredderd in haar lege droomhuis achter.

donderdag 5 mei 2016

Dag Tante



Haar appartement wekte de indruk alsof ze er net was komen wonen en de helft van de spullen nog moest komen. Toch woonde ze er al elf jaar. Toen haar man overleed werd haar huis te groot en trok ze hier in. Ik had de indruk dat haar kinderen bij het leeg halen van het ouderlijk huis iets te rigoureus hadden opgeruimd. Toch had ze kans gezien haar kamer smaakvol in te richten. Vroeg jaren zeventig modern, met beige, gebroken wit en ranke notenhouten meubels. Meestal lijken dit soort flatjes op gestoffeerde inloopkasten maar hier kon je fatsoenlijk in rolschaatsen. 

Aan de muur boven de eettafel hing een oude zwart-wit foto van een meisje. Een donkerharig kind poseert statig, zoals dat in die jaren gebruikelijk was, in de studio van de fotograaf. Deftig jurkje aan, de benen strak naast elkaar, linker arm naast het lichaam, de rechter hand rust op de leuning van een eenvoudige houten stoel. Op de achtergrond gedrapeerde velours gordijnen. Het was een foto uit 1916. Het originele houten lijstje er nog omheen. Het was het zusje van haar vader. Een week na de opname is het kind overleden. “Het was dus eigenlijk mijn tante…”, vond de eigenaresse van de notenhouten meubels. Een beetje raar om iemand die bij je geboorte al bijna 20 jaar dood was tante te noemen, maar okee. De foto had altijd op een prominente plaats in haar ouderlijk huis gehangen en als kind al had ze gezegd dat ze die foto later in haar eigen huis wilde hebben. Aldus geschiedde en zodoende was het portret dan ook in dit appartement beland. Ik vermoed dat de kinderen bij het weggooien van de andere helft van moeders spulletjes haar hebben omgekocht met de opmerking: ‘maar tantes foto is er nog…..’. Ik was zo onder de indruk van het verhaal dat ik toen ik wegging ‘dag tante’ tegen de foto zei. Stom. Ik kon mezelf wel voor de kop slaan maar mevrouw vond er niets vreemds aan. “Gebeurt wel meer….”, zei ze. Dat riep bij mij weer allemaal vragen op maar het leek me verstandiger er niet op te reageren.

Enige tijd later kwam ik in een andere plaats bij heel andere mensen eenzelfde soort foto tegen. Het hing in de gang, naast de schemerlamp boven het telefoontafeltje. Een ander kind, maar de setting was ongeveer hetzelfde. Ik keek er even snel naar. “1916?”, vroeg ik. “Nou nee, iets later, 1920.”, zei meneer. “Vroeg overleden zus van mijn schoonvader, dus eigenlijk zou het mijn vrouw haar tante zijn geweest als ze toen nog geleefd had. Maar ik zeg wel eens voor de grap ‘dag tante’ als ik langs de foto loop……”. Ik stond perplex. Meneer deed alsof het de normaalste zaak van de wereld was. Ik volstond met: “Mooie foto….”, en deed er verder wijselijk het zwijgen toe.

Begin twintigste eeuw kwam kindersterfte veel voor. Geheid dat die kinderen broertjes en zusjes hadden die bleven leven en later zelf kinderen kregen. En niet onwaarschijnlijk dat er foto’s van de overleden kinderen als warme herinnering werden bewaard. Maar om nou ‘dag tante’ tegen een oude foto te zeggen vind ik wel een beetje apart.