woensdag 26 december 2012

Westerwolde Buffelt

Samenkomst is tussen 16.00 en 17.00 uur en we worden ontvangen met een welkomstdrankje. De keuze is tussen bubbeltjeswijn met of zonder alcohol. Er wordt ons een tafel aangewezen en zodra het welkomstglas leeg is komt een lieftallige jonge dame vragen wat we willen drinken.

Al een jaar of vier/vijf gaan we met kerst uit eten. ‘We’ zijn mijn echtgenote, mijn schoonfamilie en ik. Schoonmoeder reserveert al in september een tafel. Dit jaar zijn we met acht personen. Het etablissement is rustiek gelegen in de bossen. De ambiance is bijzonder prettig en de kwaliteit van spijs en drank is prima. Verder genieten wij van de ongedwongen sfeer. In tegenstelling tot commerciële vreetschuren is er slechts één lichting gasten die de hele avond in alle rust met elkaar doorbrengen.

De gastvrouw gaat elke tafel persoonlijk langs om uit te leggen hoe het buffet werkt. We krijgen een seintje als we ons naar de buffettafel kunnen begeven waar we kunnen kiezen uit 2 amuses en 2 soorten soep. Na de voorgerechten gaan de gasten op eigen gelegenheid en in eigen tempo langs het buffet. Er is voldoende voor iedereen , er is geen gedrang, alles verloopt ordentelijk en beheerst.

Maar helaas houdt de idylle geen stand. Er breekt onherroepelijk een moment aan waarop het tijd is voor het nagerecht. Het ijsbuffet is beroemd. Zoals gebruikelijk mogen de kinderen het eerst kiezen nadat ze samen met de goedmoedige kok spetterkaarsjes hebben aangestoken. Het unieke fotomoment voor de ouders. Dit jaar waren er aanzienlijk meer ouders dan kinderen. Ouden van dagen schuiven hun reeds lang volwassen kinderen naar voren. Deze zakken door hun knieën om kleiner te lijken en zetten een piepstemmetje op om ook een spetterkaarsje te mogen aansteken. Niet voor het fotomoment maar om vooraan te staan als het sein brandmeester wordt gegeven. Dan gaan alle remmen los. Ellebogen stoten tegen elkaar, opscheplepels worden uit elkaars handen gerukt, woedende blikken worden gewisseld, kortom, er ontstaat een voedselgevecht waar de oude Romeinen jaloers op zouden zijn geweest. Ik zie volwassen mensen op handen en knieën over tafel tussen de schalen door kruipen, links en rechts ijsbollen verzamelend, soezen in hun wangzakken proppen en met hun handen grote hoeveelheden chocoladebavarois op hun bord kwakken. In drie minuten tijd is het ijsbuffet één grote ravage. De gewonden worden naar hun tafel teruggebracht door familieleden die nog wel op hun benen kunnen staan.

Bedremmeld staan wij met onze schone bordjes en glanzende dessertlepeltjes te kijken. Er zijn nog net acht roomsoesjes, voor elk een. Verder is er nog voor ons allemaal een likje ijs of vanillepudding. Er wordt zwijgend gegeten. Het is voor ons allemaal een traumatische gebeurtenis, hoewel we toch best wel wat gewend zijn. Gelukkig is er een bonbon bij de koffie.

donderdag 13 december 2012

Compliment

Nadat de zuster me heeft verzekerd dat ik naar binnen mag klop ik op de deur van kamer 114 en steek meteen mijn hoofd om de deur: “Goedemorgen!” Zoals verwacht komt er geen reactie. Mevrouw L. ligt nog in bed met de rug naar mij toe. Ik loop meteen door naar de badkamer om te doen waar ik voor gekomen ben, het onderhouden van het ventilatiesysteem. Als ik klaar ben blijkt ze wakker te zijn en kijkt me aan. “Ik kom voor de ventilatie!” verklaar ik mijn aanwezigheid.

Het gebouw is ruim 30 jaar oud en wordt gerenoveerd. Al weken wemelt het van de werklui in vele verschillende bedrijfskleuren. Mevrouw L. uit kamer 114 laat zich achterover in de kussens vallen en ademt zwaar. “Ik heb het zo benauwd!” kreunt ze. “Zal ik een zuster voor u roepen?” vraag ik. “Dat is misschien wel een goed idee.” antwoord ze. Tot mijn grote opluchting kom ik snel iemand tegen. “Mevrouw L. van kamer 114 heeft het benauwd! Of je even wil komen kijken!” “Oh , dat hoort een beetje bij haar ochtendritueel hoor, dat doet ze altijd” stelt de zuster me gerust, “maar ik ga er meteen even langs.” Tien meter verder kom ik een andere zuster tegen. “Je kunt nu naar kamer 120 hoor!” Zonder mijn antwoord af te wachten loopt ze door. De verzorgers en ik zijn al aardig op elkaar ingespeeld.

In de loop van de middag moet ik weer op kamer 114 zijn. Mevrouw L. zit parmantig in haar stoel bij het raam. Op haar schoot staat een mandje met make-up spulletjes. Felrode lippen en azuurblauwe oogleden stralen achter een klein spiegeltje. Het gezicht wordt uitgebreid lichtroze gepoederd. Triomfantelijk kijkt ze me aan. “Krijgt u bezoek?” gok ik. “Mijn vriend komt” gniffelt ze, “woont hier ook op de gang!” Natuurlijk moet ik raden hoe oud ze is. Zoals altijd noem ik een belachelijk laag getal, 72. Glunderend vouwt ze haar handen op haar knieën. Ik mag er ruim 20 jaar bijrekenen. Plotseling kijkt me ze ernstig aan. “Maar jij bent wel 72!” stelt ze resoluut. Even ben ik van mijn stuk gebracht. Dan neem ik aan dat ze een grapje maakt en minzaam glimlachend noem ik mijn echte leeftijd.
“Oh!” roept ze verschrikt, “wat zie je er dan oud uit voor je leeftijd!”

zaterdag 1 december 2012

Tempelbos

De oudste bossen rond Ter Apel zijn al zo’n 800 jaar oud en bestonden oorspronkelijk uit Eiken en Beuken. Daar zijn nog maar een paar stukjes van over want er is rond Ter Apel altijd bosbouw bedreven. Het Tempelbos bestaat bijna geheel uit aangeplant naaldhout waarvan de oudste bomen ongeveer honderd jaar oud zijn. Ik zwerf al ruim 40 jaar door de Ter Apeler bossen en dus ook door het Tempelbos. Het eerste stuk, waar jonge dennen en sparren dicht bij elkaar staan, komende vanaf de Westerwoldse Aa, heb ik zien planten, voor die tijd liep er een pad door het bouwland waarlangs je het ‘oude’ Tempelbos kon bereiken om aan de andere kant uit te komen op de Vossebergweg. Ik ben in mijn jeugd ook wel eens ‘s nachts in de bossen geweest , op zwoele zomeravonden, in het gezelschap van een alleraardigste schoonheid. Het enige wat ik daar ’s nachts tegen ben gekomen waren padvinders die ‘Vlagveroveren’ speelden in het donker en andere koppels die daar waren met dezelfde bedoelingen als wij, namelijk het onderzoeken van het wel en wee van de bloemetjes en de bijtjes.


Op een spiritueel forum verschijnt op 8 april 2010 een verhaal over een verschijning van de geest van een vermoord meisje in het Tempelbos. Even later in dat draadje geeft de schrijfster toe dat ze het verhaal verzonnen heeft (duh!), maar de teerling is geworpen. Er zijn nu legio mensen die menen dat het daar spookt. In diverse fora duiken getuigenverslagen op van mensen die in het Tempelbos vreemde zaken hebben waargenomen. Altijd ’s nachts en altijd betreft het mensen die op gruwelijke wijze aan hun eind gekomen zijn. Daarnaast zijn er nog de nodige mistflarden en enge schaduwen.

De moderne mens bestaat al zo’n 200.000 jaar, en kwam zo’n 40.000 jaar geleden naar Europa. De wereldbevolking bestaat nu uit ongeveer 7 miljard mensen. Gezien de gemiddelde leeftijd van de mens zijn er dus vele malen meer doden dan levenden. Stel dat 0,1 procent van alle doden er voor kiest om na hun overlijden te blijven rondspoken dan nog zouden we alleen al in het Tempelbos zowat moeten struikelen over de dolende zielen. We kunnen dus wel van een wonder spreken dat het in Ter Apel is gebleven bij een vermoord meisje, een achtjarige jongen en een Duitse soldaat.

Het ontwikkelen van meetapparatuur, of het nou analoog of digitaal is, is een tamelijk exacte wetenschap. Wil je een apparaat maken om geesten, entiteiten, orbs, kobolden, zielen en spoken te kunnen waarnemen moet je dus precies weten uit welke materie deze bestaan en welke soorten straling deze afgeven. Als dat werkelijk zou kunnen dan zouden deze apparaten bij de Action te koop zijn voor een paar tientjes zodat iedereen naar hartenlust kan communiceren met zijn dierbare overledenen, fabeldieren en kaboutertjes. Clowns als Char, Ogilvie en alle andere bekende en onbekende zelfbenoemde mediums zouden allemaal een andere hobby hebben.

Nog even over de mens. We hebben kans gezien als kwetsbare zoogdiersoort tussen sabeltandtijgers en holenberen te overleven dank zij een zeer doeltreffende reflex, namelijk het wegrennen bij gevaar. Voor dit vluchtgedrag zijn we afhankelijk van ons gezichtsvermogen. ’S Nachts zijn we erg kwetsbaar want dan zien we een hongerig roofdier niet aankomen. Daarom heeft de evolutie ons geleerd om al onze zintuigen en hersenen op scherp te zetten als we onverhoopt toch ’s nachts op pad moeten. Het verschijnsel ‘bang zijn in het donker’ is dus niets anders dan een oud overlevingsinstinct. Dat we ’s nachts in het Tempelbos van alles en nog wat menen aan te treffen is dus niet zo heel bijzonder, het zijn onze eigen hersenen die proberen ons te laten toegeven aan ons oerinstinct: weg hier!

Ik twijfel er geen moment aan dat mediums allerlei waarnemingen doen en voorgevoelens hebben. Spoken bestaan wel degelijk, in ons eigen hoofd. Met de nodige creativiteit en fantasie kom je dan onbewust tot fantastische resultaten. Zeg dus nooit tegen een medium dat hij uit zijn nek kletst, zijn waarnemingen zijn voor hem of haar net zo reëel als Sinterklaas dat is voor een kind. Het wordt een ander verhaal als je kwetsbare mensen wijs maakt dat je in staat bent, tegen een onkostenvergoeding uiteraard, ze in contact te brengen met een overleden dierbare die zo nodig nog iets tegen zijn of haar nabestaande wil zeggen. Dan maak je misbruik van hun kwetsbaarheid om er geld aan te verdienen. In gewoon Nederlands noemen we dat bedrog en dat is strafbaar.

maandag 26 november 2012

VVD-sonnet

Bestuurders en Regentenkliek,
bier, gezellig en gebral.
Bijstand, armoe, niets van al.
Dat is bekend bij het publiek.

Vrijheid, ja! Daar staan ze voor.
Democratie? Bijna teloor.

Met PVV en CDA,
hield men de hand op eigen knip.
Crisis bezworen in een wip.
Maar de kater kwam daarna.

Want ach en wee en groot verdriet,
Samson ìs ons vriendje niet!

Het congres zegt niet gauw nee,
behalve tegen het trekken van de eigen portemonnee……

Sintsonnet

Sinterklaas zal dit jaar voor het eerst,
als hij bij ons huis is aangekomen,
en het nog niet van Pietje heeft vernomen,
tevergeefs bellen zeer beheerst.

Het volgende is namelijk het geval,
wij doen aan Sint en Pietje niemendal.

Tot mijn vreugde hebben wij bedacht,
pakjes, prijsjes, lang gedicht,
lang getwijfeld en toch gezwicht,
zonder dit wordt het ook wel nacht.

Natuurlijk maken wij met elkaar,
gezellig met koek en zeupie een avond klaar.

Wild geraas, volle maan, het witte paard terdege moe,
gaan wij desondanks, tevreden naar ons bedje toe.

woensdag 21 november 2012

Poes

Poes woont op het aanrecht. Dat is zijn vaste plekje. Dat is ook het enige plekje op het aanrecht want verder staat het vol met spullen die bij anderen in de keukenkastjes of in de vaatwasser staan. Of Poes moet op etensresten willen zitten van minimaal een week oud maar welke zinnig denkende kat doet zoiets. Er zijn nog twee poezen maar die passen niet meer op het aanrecht. Die wonen op een bijzettafeltje van ca. een meter hoog, type side table, waar ze samen een ruimte delen ter grootte van een A-viertje. U raadt het al, de rest staat vol met spullen. Verder staan er in het huis alle gangbare stukken meubilair maar alles wat een mens in zijn leven aan spullen kan verzamelen staat en ligt op de grond en op de meubels die daardoor dus ook nergens anders meer voor te gebruiken zijn. Aan de glooiingen in het landschap kun je de grondvorm van het onderliggende meubilair nog vaag herkennen. Bezoek moet blijven staan. Er is een klein plekje vrij op de bank maar daar zit Baasje zelf. Als Baasje er niet zit dan ligt de afstandsbediening van de televisie op het plekje. Dat is wel makkelijk want zo raak je het niet kwijt.

De reden waarom Poezen op het aanrecht en bijzettafeltje wonen ligt languit bovenop alle spullen. Het is kortharig, lichtbruin en komt uit Spanje. Daar zwierf het op straat, hier ligt het op spullen. Ik vraag me hardop af hoe je een hond in het Spaans aanspreekt maar volgens Baasje verstaat het dier een vreemd Spaans dialect dus dat zou geen zin hebben. Maar geen nood, volgens Baasje verstaat het dier ook Nederlands. Spanjaard heeft iets met katten. Je kunt er fijn achter aan rennen dwars door alle spullen heen maar dat mag niet meer van Baasje want dat geeft zo’n troep. Zo’n blaffende straatveger is vreselijk vermoeiend op den duur en dus nemen de poezen de hoger gelegen gebiedsdelen in.

Aanrechtpoes duldt gerammel met gereedschap, bijtende onwelriekende ontvetter, gespetter met water en duwtjes van mij. Alles beter dan de bek van Spanjaard. Achter Poes zit een schakelaar en die moet er ook aan geloven. De zwarte draadjes had ik al geëlimineerd maar de bruine draad verdient nog wel degelijk respect. Dat weet Poes nu ook. Drie paar wijd open gesperde kattenogen staren mij woedend vanaf het bijzet-A-viertje aan. Miljoenen kattenharen staan recht overeind. Spanjaard en Baasje komen kritisch kijkend op het tumult af. “Och, ik prikte hem per ongeluk met mijn schroevendraaiertje ……”, stotter ik lijkbleek.

dinsdag 6 november 2012

Vrouwenlogica

Mannen beweren wel eens dat ze niet kunnen strijken of opvouwen maar dat is meer een vorm van onbekendheid met de materie. Als je in de gelukkige omstandigheid bent dat jouw vrouw dit soort smoesjes van je aanneemt moet je haar vooral niet wijzer maken, zo ben ik dan ook wel weer, maar als je kan leren om een straat te leggen of een fiets te repareren kun je ook leren de was te doen. En vrouwen tref je emancipatiegewijs ook in mannenberoepen aan dus dan mogen wij ook wel vrouwenwerk doen. De verschillende handelingen zijn niet echt moeilijk en zo heel veel denkwerk vraagt het ook niet. Wel vereist het enig doorzettingsvermogen want je moet leren omgaan met vrouwenlogica. Vrouwenlogica is een contradictio in terminis maar omdat iedereen begrijpt wat ik bedoel gebruik ik deze term toch maar. Er is namelijk een groot verschil tussen mannenkleren en vrouwenkleren. Mannenkleren zijn puur functioneel, bedoeld om op efficiënte wijze substantiële delen van het lichaam te bedekken. Vrouwenkleren moeten daarnaast ook nog mooi zijn. En exclusief want niets is zo erg voor een vrouw als wanneer ze na een lange winkeldag de buurvrouw in hetzelfde niemendalletje ziet lopen. Als het daarnaast ook nog een beetje comfortabel te dragen is dan is dat meegenomen. Het is bij vrouwenkleren tevens niet altijd eenduidig of een kledingstuk bedoeld is als ondergoed of als bovenkleding.

Mannenkleren prop je gewoon altijd in de wasmachine en bij vrouwenkleren moet je het eerst even navragen, grote kans dat het dan wel kan. Niet ongevraagd doen want dan is het geheid mis. De wasmachine heeft geen specifieke geheimen. Alles wat niet wit is doe je bij elkaar en alles wat wel wit is gaat ook bij elkaar in. Vol is vol. Beetje poeder of een scheutje smurrie en gaan met die banaan. Kind kan de was doen. Dan is er nog wel fijne was maar dat merk je wel als je het gewoon in de machine propt want dat krijg je later echt wel te horen. Ingewikkeld wordt het pas als het spul in de droger moet. Mannenkleren kunnen altijd in de droger terwijl vrouwenkleren niet altijd in de droger mogen. Technisch is er geen verschil, het is meer een kwestie van beleving. Zo overkomt het startende mannen wel eens dat ze een gymbroekje of een T-shirt in de droger doen terwijl dat niet had gemogen omdat het juist dan dure haute couture betreft. Kwestie van aanvoelen in welke stemming je partner is. Een vuistregel is dat als het betreffende kledingstuk nieuw is, en dat wordt je vanzelf wel medegedeeld als je niet spontaan en/of euforisch genoeg reageert, dan kan het niet in de droger. Is het nieuwe er af dan kan het wel in de droger. Het is raadzaam om bij tijd en wijle eens iets op een rekje te hangen om te laten zien dat je wel oplet. Je kunt dan de vraag krijgen waarom je zo’n oude pyjama niet gewoon in de droger doet maar dat neem je dan maar voor lief. Weet het maar eens allemaal.

zondag 28 oktober 2012

Afvaltoerisme

Midden in het vak voor het groenafval staat een oud klein donkerblauw Japans koekblikje. In de reclame lijkt het altijd alsof er in dit soort auto’s een heel jeugdelftal past waarbij de chauffeur dan nog zijn armen moet strekken om bij het stuur te komen maar in werkelijkheid is er slechts plaats voor de bestuurder met, als het een kleintje is, één passagier. Het staat ruggelings ingeparkeerd met de achterklep geopend. De eigenaar van het autootje loopt opgetogen over het terrein rond met de buik vooruit, armen langszij, met een grijns van oor tot oor. Hij geniet met volle teugen. Verwonderd beziet hij wat anderen weggooien en als hij de kans krijgt begint hij er een praatje over en steevast eindigt hij met een schouderklopje. Dan loopt hij weg, het slachtoffer verbaasd achterlatend. Of dit de dag van zijn leven is weet ik niet maar hij vind het overduidelijk prachtig. Uiteindelijk wordt de man vriendelijk verzocht zijn brikje weg te zetten waaraan hij geschrokken voldoet. Het is nooit zijn bedoeling geweest de doorstroming te hinderen, het is gewoon nog niet bij hem opgekomen dat hij überhaubt tot in de weg staan in staat is.

De volgende auto met aanhanger behoort tot twee nette heren, volwassen zoon met gepensioneerde vader, die in beschaafd Nederlands converseren over de wijze waarop automobiel en aanhanger dienen te worden geparkeerd teneinde van zijn zware last takken te worden verlost. Het dispuut eindigt ermee dat de volwassen zoon wederom achter het stuurwiel plaats neemt en de gepensioneerde vader verbaal en met handgebaren aanwijzingen geeft. Volgens de vader moet de aanhanger toch zeker 15 centimeter verder achteruit terwijl het volgens de zoon geen bal uitmaakt. Natuurlijk verontschuldigd hij zich later bij zijn oude heer voor zijn obscene taalgebruik. De takkenbossen worden gezamenlijk uiterst netjes vlak naast de reeds gestorte bult gedrapeerd. Na de arbeid aanschouwen de heren de vrucht van hun inspanning en snel worden nog enige uitstekende takken herschikt. Dan besluiten ze dat het klaar is en keren terug naar moeder de vrouw die met koffie met een plakje sukadekoek op ze wacht. Een grote gele bulldozer vermorzeld vervolgens in een oogwenk het trotse stapelwerk van de heren en schuift het respectloos tussen het overige afval.

Inmiddels is ook mijn aanhanger leeg en ik wacht met draaiende motor om tussen het straatgewoel door de weg naar de uitgang te vinden. De plaatselijke vuilstort is een zeer geschikte plek om menselijk gedrag te observeren.

zaterdag 20 oktober 2012

RegioTram

Vroeger reed er langs dreven en velden in onze prachtige streek een tram. Stoomtramwegmaatschappij Oostelijk Groningen. Afgekort OG, in de volksmond verbasterd tot Ol Graitje. Oude Griet, voor degenen die mijn dialect niet machtig zijn. Ol Graitje is aangelegd in een tijd waarin er nog nauwelijks verharde wegen en auto’s waren. Al in 1886 werd er over de wenselijkheid van een vorm van openbaar vervoer gesproken maar pas in 1906 kwamen bestuurders voor het eerst bijeen om het er eens serieus over te hebben . In 1912 was de oprichting een feit en in 1915 reed de eerste tram. Zes jaar had men voor de besluitvorming nodig, in een tijd waarin brieven nog op papier werden geschreven en middels een postkoets werden bezorgd.

Over een tram in de stad Groningen wordt al vanaf 1997 gepraat maar pas in 2007 start het projectbureau RegioTram met het uitwerken van het plan. Nu, terwijl de aanbestedingen al zijn begonnen is het project alsnog afgeschoten. Er zijn vele verharde wegen in de stad en vele auto’s en bussen. Maar al die auto’s en bussen nemen zoveel plaats in dat er niet genoeg ruimte meer overblijft om ermee te rijden.

In 1906 begreep iedereen dat de tram moest worden aangelegd, er was immers helemaal niets, en bestuurders woonden letterlijk en figuurlijk te ver van elkaar om ruzie met elkaar te krijgen. Er bestonden wel verslaggevers maar die klopten toen nog netjes aan alvorens ze iets opschreven.

In 2012 begrijpt niemand elkaar nog en bestuurders zitten zo dicht op elkaars lip dat het wel tot een handgemeen moet komen. De alom aanwezige media produceren gretig tekst, beeld en geluid waarvan de relevantie bij tijd en wijle ver te zoeken is.

Er is nog een groot verschil tussen Ol Graitje en RegioTram. En dat is de invloed van EEP. EEP zit diep geworteld in het openbaar bestuur. Naar mijn persoonlijke inschatting heeft 95% van alle bestuurders en politici, van gemeentelijk tot landelijk, er last van. Die resterende 5% laat ik over als vluchtweg voor mensen die zich niet aangesproken voelen. EEP is de reden dat ik niet meer ga stemmen. Het is een aandoening die er voor zorgt dat iemand überhaubt bestuurder of politicus wil worden, die besluitvorming op zijn minst stagneert en in veel gevallen zelfs blokkeert en die tevens de grootste nieuwsbron is van, hoe zeg ik dat nou voorzichtig, minder serieus te nemen media. Zonder EEP had de tram in Groningen al kunnen rijden of was men er in 2007 niet eens aan begonnen, in ieder geval zou er een besluit zijn genomen waar iedereen zich aan gehouden zou hebben.

Oh ja, waar de letters EEP voor staan? Ego, eigenbelang en partijgeneuzel.

vrijdag 12 oktober 2012

Vroeg naar bed

Het is koud. Na een dag in de bergen in de stralende zon koelt het ’s avonds snel af. In het dorp waar we zijn is een heus Oktoberfest georganiseerd. Het stuk openbare weg voor het Gasthaus is afgezet en daar tegenover op een stuk braak liggend terrein bedekt met zwarte steenslag staan twee biertenten, een vrachtwagen welke dienst doet als podium voor de muziek en een half open tent met tafels en banken in de bekende feesttentopstelling. Op het terras voor de herberg wordt in een au bain-marie Weisswurst warm gehouden. Mijn hoop op Bratwurst is daarmee vervlogen.

Het personeel in de biertent waar wij bij staan is vanavond bijzonder gemotiveerd. In mijn geheugen staat, onder het thema ‘Oktoberfest’, het beeld gegrift van een jonge blonde godin, gehuld in een diepe decolleté, met tussen haar gigantische borsten een groot aantal volschuimende bierpullen geklemd, met een uitnodigende knipoog veel pret voor later belovend. Het beeld verdient enige bijstelling. Op onze suggestie om ons te voorzien van drie halve liters bier kijkt ze ons verschrikt aan. Bier? Na enig aarzelen komt het arme kind, zo rond de 120 kilo en gehuld in spijkerbroek en slobbertrui, terug om te vragen welke inhoudsmaat gewenst is. Wij herhalen onze keuze voor een halve liter. Slobbertrui knikt begrijpend maar al na enkele seconden weet ze een nieuwe vraag te formuleren. Deze keer wil ze weten hoeveel halve liters er dienen te worden toebereid. Wij herhalen goedmoedig het gewenste aantal. Slobbertrui weet nu genoeg en deelt de inhoud van haar kortetermijngeheugen met een oudere dame van hetzelfde postuur verpakt in een groezelig jasschort. Jasschort luistert ingespannen en bestudeert ons vervolgens aandachtig. Dan besluit ze dat Slobbertrui haar verhaal past bij ons verschijningsbeeld en gaat aan het werk. Al snel bereiken ons drie halve liters bier in plastic bekers.

De Tiroler Kapel speelt ondertussen de sterren van de hemel. Tussen het glimmende koperwerk ontdekken wij een heuse harp, met een schattige dame aan het roer. Fanatiek duwt en trekt ze aan de snaren maar helaas brengen ze geen geluid voort. Na elke set bestookt de orkestleider ons met onhoorbare wetenswaardigheden. Aan zijn gezicht te zien is het erg grappig. Het schaarse publiek staat echter gewetenloos met de rug naar hem toe. Dat vinden wij wat al te gênant en daarom gaan we wat dichter bij de muziek staan en applaudisseren uitbundig. Meewarige blikken zijn ons deel.

Gaandeweg wordt het wat drukker. Ten tonele verschijnen jongeren in veel te luchtige kledij. De meisjes staan met hun blote armen dicht bij elkaar in een poging onderkoeling te voorkomen. De jongens stappen breedgeschouderd rond met in elke hand een yoghurtemmer bier. Er verschijnt een vrouw ten tonele met in haar kielzog een laag maar zeer breed zwart-wit hondje. De bovenlippen van het dier slepen over de grond en het zuigt alles naar binnen wat als eetbaar wordt beoordeeld. Op enig moment besluit de vrouw dat het iets verkeerds heeft opgezogen. Als medicijn worden het arme dier worst, mosterd en gras gevoerd. Het heeft het beoogde effect. Na wat kokhalzen produceert het hondje een grote plas witte kots. Mevrouw roert op haar hurken zittend nog even met een luciferstokje in de witte plas, op zoek naar bruikbare resten. Het hondje slobbert intussen alweer opgelucht nieuw straatvuil naar binnen.

Tegen de tijd dat de bodems van onze plastic bekers in zicht komen heeft onze zo hoopvol begonnen feeststemming het vriespunt bereikt. Gelukkig is het in ons onderkomen lekker warm en in de gezellige woonkeuken verblijden we ons met bier-in-een-glas en een hartversterkertje. En morgen gezond weer op.

dinsdag 2 oktober 2012

Stamppot

Op de vloer ligt donkergrijs kamerbreed tapijt. De klassieke meubelen zijn van het type donker eiken. Een tweezits, een driezits en een fauteuil, bekleed met grijsblauw velours met ingeschoren bladerenmotief. Verder is een salontafel, een wandmeubel, een set bijzettafeltjes, een lage televisiekast en een lectuurbak aanwezig. Er is naast het statige meubilair geen ruimte meer voor een full size keukentafel. Er is gekozen voor een kleine vierkante eettafel met een wollen smyrna tafelkleed. Er staan 4 stoelen omheen waarvan er twee zonder grote meubelverplaatsingen te bereiken zijn. De andere twee staan klem tegen aanrecht en wandmeubel. Het meubilair verkeert in onberispelijke staat. Verder is er schaars omgesprongen met woonaccessoires. Het is opvallend netjes in het kleine appartement. Er ligt niets wat er niet hoort te liggen, geen krant of post, geen naaiwerkje of puzzelboekje, niets verraadt de bezigheden waarmee mevrouw haar dagen vult. Het grootste deel van de wanden wordt in beslag genomen door het wandmeubel, het aanrecht, een grote glazen erker en deuren naar de slaapkamer en hal. De ruimte die overblijft is nauwelijks voldoende om de ingelijste foto’s van de indrukwekkende kinderschaar te omvatten die zeker drie generaties beslaat. In een nis in het wandmeubel staat een foto van haar echtgenoot zaliger, met een elektrisch kaarsje ervoor. In een verloren hoekje hangen nog enkele foto’s uit een reeds lang vervlogen zwart-wit tijdperk. Het koffiezetapparaat staat aan, de Engelse kopjes-met-schoteltje staan op tafel, er staan extra schoteltjes met plakken koek. Niemand verlaat haar koninkrijk zonder koffie te hebben gedronken aan de kleine vierkante tafel. Vanuit mijn positie heb ik het zicht op een klein messing kruisbeeld boven de deur. Een verdorde palmtak steekt er nog achter. Alsof we Pasen net achter de rug hebben.

Omdat het er brandschoon is en het fornuis is bedekt met een geborduurd linnen kleedje vermoed ik dat mevrouw warm eet in de eetzaal. Dat is slechts ten dele waar. Ze houdt er van om af en toe nog zelf te koken. Mevrouw is trots op haar culinaire kwaliteiten. Op nieuwjaarsdag bijvoorbeeld, komen er meer dan 30 klein- en achterkleinkinderen op bezoek. Zij heeft dan een stevig gevulde groentesoep klaar staan en een indrukwekkende hoeveelheid stamppot. Om 11 uur komen de eersten en om 4 uur is de zaak weer aan kant. Het is het evenement van het jaar. Oma’s stamppot is geliefd en beroemd. Zelfs de verpleging rept er over. Steevast heeft mevrouw een paar lepels stamppot klaar staan voor de verzorgers van dienst.

Nu, in oktober, beginnen de kleinkinderen alweer te vragen of het dit jaar toch wel weer doorgaat, op nieuwjaarsdag. Stamppot eten bij oma. De vragen bereiken mevrouw per telefoon of via het personeel. Over een paar weken, zo rond Sinterklaas en tegen Kerst, wordt het weer druk in oma’s appartement. De chocoladeletters worden dan in ontvangst genomen en oma wordt uitgebreid bejubelt. Dan zullen ze ook de palmtak wel weer weghalen en vervangen door een rode papieren opvouwbare kerstklok en een dennentak. Als de naalden daarvan vallen op het onberispelijke donkergrijze kamerbrede tapijt zal de verzorgster ze opzuigen en uiteindelijk de kerstversiering weghalen. Met Pasen komen de kleinkinderen weer.

zondag 23 september 2012

Dennenwolfsklauw

Zijn appartement verraadt dat de man alleen woont . Alle typische mannendingen liggen gewoon in de kamer, daar waar een man ze het liefst heeft, onder handbereik. Samenwonende mannen ruimen hun typische mannendingen op omwille van de lieve vrede en om ruimte te maken voor typische vrouwendingen, die wel in de kamer mogen liggen.

Midden in de kamer staat, naast de aan de kant geschoven salontafel, een robuust camerastatief. Het is ingesteld met de kop op kniehoogte en de er op bevestigde dure digitale camera is op de grond gericht. Meneer heeft iets met fotografie, dat is duidelijk. Enthousiast vertelt hij dat hij zich heeft gespecialiseerd in macro-opnamen van zeldzame plantjes. Hij heeft een vriend die bioloog is en die leert hem wat hij heeft gefotografeerd. Het gaat de fotograaf hoofdzakelijk om het plaatje, niet zozeer om het onderwerp. Er komt een luxe aaifoon tevoorschijn en daarop tovert meneer de prachtigste foto’s tevoorschijn op handpalmformaat. Dennenwolfsklauw, veenbloembies, getande kaaszwam, grote aardster, noem maar op en hij heeft er een plaatje van. Hoe zeldzamer hoe mooier. Van dat opnoemen kwam overigens niets terecht want ik weet helemaal niks van zeldzame plantjes. Zolang het groen is en het de grond aan het oog onttrekt vind ik het best. Moeders water over Moeders natuur is mijn devies. Plotseling is het hele scherm gevuld met een prachtig exotisch exemplaar. Of het zeldzaam is betwijfel ik maar het is vrouwelijk, beeldschoon geportretteerd en knap belicht. En naakt.

Wat mij betreft is het onderwerp van de foto bij uitstek iets wat een alleenwonende man graag onder handbereik zou willen hebben, al was het maar voor een uur, maar daar vergis ik me toch lelijk in. Ook in dit geval ging het alleen om het plaatje en niet om het onderwerp. Volgens mijn gastheer verliest een hobby namelijk zijn charme als het terug begint te praten. Ach ja, een fotograaf is ook maar gewoon een man.

zondag 9 september 2012

De nieuwe auto

Meneer en mevrouw zijn er maar wat trots op dat ze een nieuwe auto hebben besteld. Ze moeten er wel twaalf weken op wachten, hetgeen het gewicht van de zaak aanzienlijk verhoogd. Om het wachten te bekorten kregen ze alvast een model mee. Het staat parmantig op de namaakschoorsteenmantel te pronken in zijn kleine hardplastic vitrine. Ik mag het bestuderen en betasten terwijl meneer er over opgeeft hoe fantastisch de nieuwe wagen is en hoe slim hij het aankoopspel heeft gespeeld. Die lange wachttijd bijvoorbeeld komt omdat hij een heel bijzondere, en natuurlijk erg zeldzame, uitvoering heeft besteld. Zwart moet de auto zijn, met een wit dak. Wel heb je ooit. En, heel apart, de achterraampjes moeten persee met zo’n ouderwetse handslinger worden opengedraaid terwijl het standaard elektrisch geschied. Dat heeft meneer bedongen uit veiligheidsoverwegingen. Mocht men eens te water raken dan kan men handmatig het voertuig verlaten, als het elektriek het door de nattigheid begeeft. Hoe het echtpaar op hun leeftijd over de leuningen van hun luxe fauteuils gaan klauteren op weg naar de vrijheid, op de bodem van de Verlengde Hoogeveensche Vaart, is mij een raadsel, maar voor het echtpaar slechts bijzaak. Het gaat om het succesverhaal en zo vaak zal men niet te water raken. Belangrijker is het dat het echtpaar verder alle denkbare opties in de wagen wenst aan te treffen, op de elektrische achterraambediening na, en juist die combinatie maakt dat ze er lang op moeten wachten en het maakt de uitvoering ook duurder. Tja, je moet er wat voor over hebben en je moet het ook kunnen doen natuurlijk, maar als het om de eigen veiligheid gaat is alleen het beste goed genoeg.

Denk nu niet dat mevrouw er al die tijd maar stilletjes bij zit, o nee. Om het verhaal van haar wederhelft kracht bij te zetten benoemt ze de relevante technische aspecten, afgewisseld met enkele typische autoverkoperswijsheden die men niet bij een dame zou verwachten. Triomfantelijk kijk ze me aan en ze geeft zelf maar vast antwoord op de niet gestelde vraag: “Ja ja, mijn zoon handelt in auto’s”, terwijl ze geroutineerd een visitekaartje tevoorschijn tovert, “en dan vang je wel eens wat op hè”.

Op mijn opmerking dat meneer dan zeker een bijzondere korting heeft geregeld bij zijn zoon blijft het ongemakkelijk stil. Neen, de zoon van de vrouw is niet de zoon van de man. En bij die kerel koopt meneer geen auto’s. De ballon met trots en vreugde is uitelkaar gebarsten. Het is tijd om op te stappen.

zondag 2 september 2012

Uit de serie bekentenissen: De Club.

Zo frequenteer ik nog wel eens een club. In een naburige grote plaats. In ons dorp vind men een dergelijke uitspanning niet. Het ligt lekker anoniem ergens op een industrieterrein, een ruimte achter een bestaand bedrijf, zodat het voor ter plaatse onbekenden niet als club herkenbaar is. Ik parkeer meestal achter een vrachtwagen. Ons huwelijk is tegen deze persoonlijke escapade zeer wel bestand. Een nadeel is wel dat de clubruimte onvoldoende wordt geventileerd. De kenmerkende geur trekt in de kledij. Het gebeurt wel eens dat mijn echtgenote bij thuiskomst zegt dat ze kan ruiken dat ik weer in de club ben geweest. Gênanter wordt het meestal nooit.

Zo’n clubavond verloopt volgens een vast ritueel. De vaste gasten komen meestal rond dezelfde tijd binnen. We beginnen met koffie, soms met koek, en we praten wat over clubaangelegenheden, koetjes en hun nakomelingen, en ook wel eens over privé- en/of zakelijke beslommeringen. Je kunt er vrijelijk spreken want we weten niet veel meer van elkaar dan de voornaam en wat op de club besproken wordt blijft daar ook. Dat vertrouwen moet er gewoon zijn. Na enige tijd verdwijnt ieder in de krochten van het gebouw om datgene te doen waarvoor men gekomen is. Soms in gezelschap, soms alleen. Ja, ook alleen, de club voorziet namelijk in alle attributen die voor een persoonlijk onderhoud met jezelf nodig zijn. Zelf vind ik het prettig om mijn eigen spulletjes van huis mee te nemen. Zo tegen tienen verzamelen we weer rond de stamtafel. Het is dan tijd voor een biertje en wat napraten.

De kosten vallen alleszins mee. Koffie kost er 60 cent, een koek 50 en een biertje of fris een euro. Verder betaal je een vast bedrag per jaar of half jaar en voor dat geld mag je zo vaak komen als je kunt. Ach, wat zal ik er verder van zeggen. Het is onschuldig vermaak. Men moet zulke zaken niet te serieus nemen. Hoewel men wel eens wat meewarig kan reageren als je verteld dat je lid bent van een modelspoorclub.

woensdag 22 augustus 2012

De Boze Buurman

Ik zie haar op straat lopen door het raam van het huis waar ik aan het werk ben. Een bijzonder pront voorkomen, ietsje zwaar aan de achterhand. Het schaars aanwezige textiel is ternauwernood in staat haar zegeningen te omvatten. Zij duwt een fiets voort, ruim behangen met tassen vol met toekomstig oud papier. Voor elk huis blijft ze staan, de fiets balancerend achterlatend op zijn veel te iele stander. Vlak voor me buigt ze zich voorover om haar vracht door de brievenbus te duwen. Wat haat ik die vitrages voor de voordeur.

Een paar uur later zie ik haar weer. Ze doet de woning open waar ik aanbel. Geroutineerd fixeer ik mijn blik op haar gezicht, twee prachtige bruine ogen verwelkomen me. Als openingszin vraag ik of ze alle folders inmiddels heeft rondgebracht. Dat is het geval, geeft ze lachend toe, hoewel het eigenlijk het bijbaantje van haar dochter is. Dochterlief is groot fan van Justin Bieber. De foto’s van het ventje beheersen de wanden van de overloop vanaf de tweede trede van onder. Bij het afscheid komt het tot een praatje in de deuropening. Of ik al bijna klaar ben in de wijk. Dat is niet het geval, ik ben er de hele week nog. Nou, ik hoef niet naar de buurman, pruilt ze, want die is dood. Net twee weken, na een lang ziekbed. Ik probeer meelevend te kijken maar dat is niet nodig. Ze is blij dat hij weg is.

Buurman was niet erg geliefd in de wijk. Wat er precies aan de hand was wordt niet duidelijk maar hij had met meerdere buurtgenoten ruzie. Ook met haar dus, maar gek genoeg niet met haar dochter. Buurman was gek op haar dochter en dat blijkt dan ook de bron te zijn van de onmin. Buurman was gek op alle jonge dochters in de wijk en met het uitdragen van zijn affectie heeft hij geen vrienden gemaakt. Buurman was naar verluidt, behalve voor jonge dochters dan, een onvriendelijk heerschap en, wellicht verbitterd door zijn slopende ziekte, heeft hij op zijn sterfbed gezegd dat hij na zijn dood iedereen met wie hij ruzie had zou bezoeken. Mijn gesprekspartner had haar schouders erover opgehaald, ze is een nuchter mens.

Maar vorige week was ze op kamp met de tennisclub van haar dochter. Door organisatorische omstandigheden slaapt juist zij in de tent waar alle voorraden zijn ondergebracht. Alleen. Met de geluiden van de nacht. De schaduwen op het tentdoek. Hoort ze in de verte een uil roepen? Zag ze nou echt het silhouet van een vleermuis? Onwillekeurig komen haar gedachten op de overleden buurman. Na een onrustige sluimer schrikt ze op. Ze weet bijna zeker dat ze voetstappen in het gras hoort, een zacht kreunen, een haperende ademhaling. Is het verbeelding? Het zal toch niet……. Plotseling gestommel in de tent! Daar! Achter die dozen! Een schreeuw klinkt door de nacht. Met het eerste het beste voorwerp wat ze op de tast te pakken krijgt haalt ze uit in de richting van het geluid. In dezelfde beweging werpt ze zich tegen de rits, die het gelukkig begeeft, en eenmaal opgekrabbeld stort ze zich in de armen van de inmiddels op het lawaai afgekomen mannelijke kampeerders. Strakke lijven stijf van de adrenaline, gebalde vuisten, onverschrokken blikken, witte knokkels omklemmen zware metalen zaklantaarns, huilende kinderen, redderende moeders. Een vrouw is in nood! Een slaapplaats wordt geregeld tussen twee vrouwen in een andere tent, beschermende armen om haar heen, een laatste diepe zucht. En langzaam daalt de vrede over het kampterrein neer. De maan vervolgt zijn pad langs het firmament, de nacht verstrijkt in het ritme van de slaap.

Bij het eerst daglicht nemen de mannen poolshoogte in de voorraadtent. In een doos met vermorzelde zakken chips treffen ze een veldmuis aan, geplet door een anderhalf literfles cola. Morsdood. Ze kan gerust zijn. De buurman komt geen tweede keer terug.

dinsdag 14 augustus 2012

Typisch gevalletje lange tenen.

De Reclame Code Commissie heeft uitspraak gedaan inzake de commercial ‘Ik Zeg Zon’ van de Nederlandse Energie Maatschappij. Dit was aangespannen door de Bond tegen vloeken omdat ze de spot kwetsend vinden voor gelovigen. De RCC vind de spot niet nodeloos kwetsend. Het is niet de taak van de RCC om mensen te leren wat ze wel en niet over religie mogen zeggen. Mensen, en reclamemakers, maken voortdurend grapjes over van alles en iedereen en dat kan allemaal zolang het niet nodeloos kwetsend is. Dat gelovigen heftig op humor over religie reageren komt omdat ze zich betrapt voelen, zoals een kind zich betrapt voelt als moeder binnenkomt terwijl het hardop tegen zijn favoriete knuffel praat.

Volgens de Bond tegen vloeken is religie geen zienswijze, maar een zijnswijze. Onzin. Religie is wel degelijk een zienswijze. Niemand wordt gelovig geboren maar gelovig gemaakt, vanaf de geboorte, door hun opvoeding. Mensen kunnen op enig moment gaan inzien dat ze al die jaren voor de gek zijn gehouden en van hun geloof afstappen. Net als een kind dat op enig moment gaat inzien dat op een paard over de nok van een dak rijden en cadeautjes door de rookgasafvoer proppen in werkelijkheid niet kan. Als religie een zijnswijze zou zijn zou niemand ooit van zijn geloof vallen.

Als deze commercial wordt toegestaan kan dat volgens de Bond worden gezien als vrijbrief voor reclamemakers om religieuze gevoelens te kwetsen. Waarom zouden reclamemakers dat willen? Reclamemakers willen geen gevoelens kwetsen want gekwetste mensen zullen het aangeprezen product nooit kopen. Energie heeft iedereen nodig, ook gelovigen, waarom zou iemand een deel van de doelgroep tegen zich in het harnas willen jagen?

De identiteit van een groep mensen zou door de commercial worden geschonden. Ja, dat is nou eenmaal een kenmerk van humor. Er zijn reclames waar de Belgen als stereotiep worden neergezet en aldus in hun identiteit worden geschonden. Er ontstaat pas een probleem als de Belgen bezwaar zouden maken tegen deze schending. Maar Belgen weten wel beter. De identiteit van de gelovigen wordt juist geschonden door de overtrokken reactie van de Bond tegen vloeken want de gelovigen worden nu gekenmerkt als aanstellers met lange tenen. Als ze zich er niets van hadden aangetrokken was er niets aan de hand geweest.

Vrijheid van waanzin.

Godsdienstvrijheid is bedoeld om er voor te zorgen dat je niet kan worden vervolgd vanwege jouw geloofsovertuiging. Maar het geeft je niet het recht om op basis daarvan de wet te overtreden. Toch gebeurt dat regelmatig. Homostellen mogen volgens Nederlandse wetgeving trouwen. Ambtenaren moeten zich aan de wet houden en gewoon hun werk doen. Tenzij je gelovig bent. Ook hebben we regels omtrent dierenwelzijn. Iedereen moet zich daaraan houden. Tenzij je gelovig bent. Een rechter in Keulen oordeelde onlangs dat besnijdenis gelijkstaat aan het toebrengen van lichamelijk letsel. Prompt is de wereld te klein. Vertegenwoordigers van Europese joodse en islamitische organisaties stellen in een gezamenlijke verklaring dat besnijdenis een fundamenteel onderdeel is van beide godsdiensten.In het Midden-Oosten slaan beide religies met het meest moderne wapentuig elkaar bij toerbeurt de hersens in. In Europa trekken ze hand in hand op om genitale verminking bij kinderen toe te staan.
Dat mensen in een god willen geloven in hun eigen huis en in hun eigen tijd is hun goed recht. Dat ze vervolgens ook nog geloven dat hun god vind dat het nodig is om dieren op middeleeuwse wijze de strot af te snijden , homohuwelijken te weigeren en kinderen voor hun leven te verminken is voor het overgrote deel van de bevolking niet te begrijpen. Alle seculiere wetgeving en scheiding van kerk en staat ten spijt wordt deze kleine minderheid van fanatici keer op keer toegestaan om zich niet te houden aan wetten die we met elkaar hebben afgesproken en die voor iedereen gelden.
In Oostenrijk mag je niet met een hoofddeksel op je ID-kaart. Toch loopt er iemand rond die op zijn ID staat met een vergiet op zijn hoofd. Hij heeft het voor elkaar gekregen door vol te houden dat het een fundamenteel onderdeel is van zijn religie. Kijk, dat vind ik dan wel weer leuk.

Verkiezingen

De opkomst bij de landelijke verkiezingen ligt gemiddeld over de afgelopen decennia zo rond de 50%. Los van de vele praktische redenen die mensen kunnen hebben om niet te gaan stemmen is de lage opkomst op zichzelf een teken aan de wand. De wel-stemmers hanteren een aantal drogredenen waarom iedereen zou moeten stemmen zoals: niet stemmen is laf, wie niet stemt telt niet mee, als je niet stemt mag je ook niet klagen enz. Zoals bij elke verkiezingen komt er ook dit jaar vast wel weer een eminent grise op televisie die ons oproept om te gaan stemmen omdat het een verworven recht is. Ook een veel gehoorde dooddoener is dat onze vorm van democratie dan wel niet perfect is maar het is het enige systeem wat we hebben. Daarmee legt men de verantwoordelijkheid geheel bij de niet-stemmers neer. Net als de plaatselijke kruidenier die zonder enige vorm van zelfreflectie de schuld van de te lage omzet bij zijn klanten zoekt.
Stemmers blijven weg omdat het hele systeem veel te ondoorzichtig is door campagne prietpraat, stemmingmakerij, valse beloftes, eenzijdige voorstelling van zaken, partijpolitiek en eigenbelang. Ook het grote aantal partijen maakt het er niet makkelijker op. Stem op mij en alle diertjes krijgen het beter! Nee, stem op mij want dan wordt alles gratis! Nee, stem op mij want dan wordt polygamie legaal! Ok, dat laatste heb ik zelf verzonnen. Maar wat een heisa, wat moet je met al die geneuzel-in-de-kantlijn partijen. En dan ga je een keer stemmen en wat krijg je dan? Partijen zijn onderling zo hopeloos verdeeld dat een minderheid samen met een club hersenloze gedoogdelinquenten kans ziet een af-en-toe-zetelmeerderheid in elkaar te knutselen. En wie weet nog dat bij de voorlaatste verkiezingen de partij met de grootste coalitiekans voortijdig de handdoek in de ring wierp? Walgelijke vertoningen. Laten we blij zijn dat we het recht hebben om niet te gaan stemmen.
De oplossing is simpel: de grote partijen maken van te voren bekend met wie ze een coalitie gaan vormen en wat dan, als die coalitie gekozen wordt, het regeerakkoord zou zijn. Het aantal stemmers per coalitiepartij bepaald dan alleen nog hoeveel bewindvoerders het mag leveren en kan eventueel voor een nuanceverschil in het akkoord zorgen. En al die geneuzel-in-de-kantlijn-partijtjes dan? Die vormen samen een grote partij, de Oneliners Partij.

donderdag 9 augustus 2012

Olympiade 1928

Daar zitten ze, aan de hoge tafel in de kamer tegenover elkaar. Natuurlijk is de achterdeur op slot. Een klopje op het raam en twee blije gezichten lachen mij toe. Ik kan me niet herinneren dat ze ooit niet gelachen hebben als je langskomt. Altijd blij met bezoek, altijd welkom. Binnenkort wordt hij 90 jaar. Zij is net 89 geworden. Koffie natuurlijk, nee nee, blijf zitten! Dat kan ze zelf nog wel! Stel je voor, visite die zelf koffie gaat halen. Ze wonen nog steeds zelfstandig in hun eigen huis met tuin. Beetje hulp voor het zware werk, verder doen ze nog alles zelf. Mooi zo laten. Ze willen niet verhuizen, hier willen ze blijven. Tot het niet meer kan. Dan houdt het op.
Vader ‘s gedachten worden beheerst door de Olympische Spelen. Er zit hem een liedje dwars. Van vroeger. Amsterdam 1928. Hij is dan 6 jaar en speelt met zijn kornuitjes op straat in Laren NH. Op school hebben ze een liedje geleerd en dat zingen ze op straat na. Hij kent het nog precies.

Hup, hup, hup, olympiade,
Jongens zet je beste beentje voor,
Drink geen bier maar limonade,
Olympiade, olympiade….

De herinnering is voor hem zo helder als was het gisteren. Terwijl dingen die hij vorige week hoorde vandaag al verdwenen kunnen zijn. “Ik kan toch merken dat ik geen zestig meer ben!”. Tja, zo gaat dat. Op 3 augustus 2012 klinkt het nog vast en zuiver, zonder haperingen. Van de olympische spelen in 1928 weet hij verder niets. Maar dat liedje, dat laat hem vandaag niet meer los.

Ik moet alweer gaan, ik heb nog boodschappen in de auto en die moeten nodig in de koelkast. “Hoe laat kom je morgenmiddag?” Ik kijk haar vragend aan. “Of hebben we het er niet over gehad?” Dat hebben we niet maar dat geeft niet. De ooms en tantes blijven allemaal slapen en of ik wil helpen de bedden klaar te zetten. Natuurlijk. 90 en 89 jaar. Hotel la Mama. Dag en nacht geopend.

vrijdag 3 augustus 2012

Pensioenleeftijd

Toen Jan Peter Balkenende minister-president was mocht hij van zijn moeder eens bij de Tros op de televisie. Hoe het programma heette weet ik niet meer maar het werd wekelijks uitgezonden. Er werd een vijf minuten durend filmpje getoond waarin een burger een vraag mocht toelichten en de minister-president gaf dan in de studio antwoord. In een van de uitzendingen kwam er een man aan het woord die op 52-jarige leeftijd werkloos was geworden en niet meer aan de bak kwam. Een hele ordner vol met brieven toonde de man op televisie en nog zo’n map vol met afwijzingen. De reden van afwijzing was eenvoudig. Te oud. Voor Jan Peter was het een inkoppertje. Zojuist was namelijk de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid van kracht geworden. Na het tranentrekkende relaas van die arme werkloos geworden vijftiger antwoorde Balkenende met een stalen gezicht in één zin dat ‘afwijzing bij sollicitatie op basis van leeftijd verboden was’. Mission accomplished. Meteen daarna een reclamespotje voor maandverband. Ik geloof dat dat het moment is geweest waarop ik het vertrouwen in de politiek voor altijd heb verloren.

Het oprekken van de pensioengerechtigde leeftijd houdt in dat je 2 jaar later pensioen krijgt. Voor de pechvogels die op latere leeftijd werkloos zijn geraakt houdt het in dat je 2 jaar langer in de bijstand blijft. Met sollicitatieplicht uiteraard. Je moet die oudjes toch bezig houden. Aan het versoepelen van de arbeidsmarkt zullen deze en volgende regeringen niets doen. Niet zolang de BMW van de werkgeversvoorzitter nog wekelijks voor het Torentje van de minister-president staat. Ik wil best werken tot mijn 67ste. Maar is het werk er dan nog? Nederland vergrijst. Binnenkort gaat de naoorlogse geboortegolf massaal met pensioen. Als gevolg daarvan zitten de werkgevers straks met een schreeuwend tekort aan arbeidskrachten. Het geschreeuw zal tot in de verste uithoeken van de wereld hoorbaar zijn, maar op een frequentie die voor vijftigers niet meer waarneembaar is.

Heiter bis Wolkig

Na twee weken te hebben rondgekeken in Mecklenburg-Vorpommern, grof gezegd in voormalig noordelijk Oostduitsland, is het tijd om de koffers en auto vertrek-klaar te maken. Of moet ik zeggen terugkom-klaar. Gisteravond hebben we de opening van de Olympische Spelen gezien op de Duitse televisie. Dat ging prima totdat de Duitse ploeg het stadion betrad. Daarna werden alle volgende binnentrekkende landen sterk door de Duitse regie verwaarloosd door de camera bijna voortdurend op de Duitse ploeg gericht te houden. Maar goed, je bent in Duitsland of je bent het niet. De Nederlandse televisie heeft ongetwijfeld hetzelfde gedaan met de Nederlandse ploeg. Ook het Duitse IOC-lid Claudia Bokel werd nog even getoond en genoemd. En dat vond ik dan wel weer leuk.

Het valt niet mee om de aandacht van de vaderlandse schrijvende pers te trekken. Het helpt als je deel uit maakt van een minderheid. Ben je als hetro-blanke-Nederlander geboren en je vind het leuk om stukjes, columns of ingezonden brieven te schrijven dan heb je, ten opzichte van minderheden-stukjesschrijvers bij gelijke taalvirtuoze kwaliteiten, een handicap. Het grappige is dat deze handicap mij helpt om te voldoen aan de criteria die maken dat ik deel uitmaak van een minderheid. Als bijna 52-jarige blonde man met een schrijvershandicap die niet van sport houdt maar het leuk vind om in Duitsland op vakantie te gaan en die in hetzelfde dorp woont waar IOC-lid Claudia Bokel vandaan komt ben ik van alle Nederlandse stukjesschrijvers veruit in de minderheid. Zo, denk daar maar eens over na. Ik ken Claudia niet persoonlijk en zij mij al helemaal niet. Maar ik ben ik haar dankbaar voor het feit dat ze uit mijn woonplaats komt, hoewel ze daar ook niets aan kan doen. Daarmee heeft ze zonder het te weten mijn kans om door te breken als succesvol columnist enorm vergroot.

Intussen is op deze laatste vakantiedag voor de terugreis naar ons vader- en moederland, waar de kranten ongetwijfeld vol zullen staan met politici, bureaucraten, kerkelijk leiders en andere ergernissen die tijdens onze afwezigheid rustig zijn doorgegaan met mij inspireren, het weer veranderd van Sonnig naar Heiter bis Wolkig. De lucht betrekt als Denap vertrekt.

woensdag 1 augustus 2012

Van langzaam leven wordt je oud.

Als ik dan ’s morgens voor haar toonbank stond en ik wenste haar een goede morgen toe, keek ze me een beetje quasi vermanend aan. Het was zonde om zolang in bed te liggen, de ochtend was immers al bijna voorbij, meende ze, en de verse broodjes hadden, hoewel ze vanzelfsprekend van uitstekende kwaliteit waren, toch wel iets van hun versheid verloren. Terwijl ze me zo toesprak schitterden haar ogen van pret en haar reprimande eindigde steevast met de allerliefste glimlach die je je maar kan wensen. Nadat we dit ochtendritueel enige dagen hadden herhaald was het tijd voor de zwaardere gesprekken. Zij meende te kunnen raden dat ik uit Holland kwam. Holland was vlak wist ze, heel wat anders dan hier, waar het landschap wijds en glooiend is. Ze vervolgde met enkele tips, bezienswaardigheden die we niet mochten missen en prachtige stukjes natuur, zowel per fiets als ook met de auto goed bereikbaar. Nu was het mijn beurt en ik merkte op dat het land er toch ‘anders’ uitzag als ik gewend was van het oude West-Duitsland. Ik bemerkte een kleine frons van haar wenkbrauwen en even was ik bang dat ik iets verkeerd gezegd had. Maar ze besloot het me te vergeven en ze vertelde dat het een agrarisch gebied is waar de aandacht vanouds meer gericht was op productie en minder op natuur- en landschapsbeheer. Als zakenvrouw met gevoel voor toerisme benadrukte ze de ontwikkeling die nog steeds gaande is op het gebied van milieu en herstel van karakteristieke dorpsgezichten en gebouwen en vermeed ze zorgvuldig politieke aspecten en dagelijkse beslommeringen. Gaandeweg wisselden wij die ochtend enkele koetjes en kalfjes uit en toen aan het eind van ons korte samenzijn alle gemeenplaatsen wel zo’n beetje waren bezocht was het tijd om uit elkaar te gaan. Er was nog werk aan de winkel en mijn echtgenote zou zich wel afvragen waar ik bleef. Ter afsluiting sprak ze de volgende onsterfelijke woorden: “Ok, we lopen hier dan wel honderd jaar achter, maar daar staat tegenover dat wij honderd jaar langer leven!”

donderdag 19 juli 2012

Putgarten city limits

Putgarten is het meest noordelijk gelegen plaatsje van de Duitse deelstaat Mecklenburg-Vorpommern, deelgemeente Mecklenburg-Rugen. Het is bekend omdat het vlakbij de bekende toeristenatractie Kaap Arkona ligt. Het bestaat naast een voormalige Landwirtschaftliche Produktionsgenossenschaft uit de DDR-tijd uit enkele oude huisjes, een brandweerkazerne en een nieuw appartementengebouw. Toen vlak na de Duitse eenwording de eerste West Duitsers Putgarten bereikten riepen ze verrukt: "Ach kijk, een museumboerderij!". Beledigd smeet men ze de deur voor de neus dicht. Putgarten was namelijk een van de modernste kolchozen van de DDR. Een dag later stelde men de landbouwwerktuigen op het erf op. In deze belabberde staat van onderhoud brachten ze als attractie meer op dan als landbouwwerktuig voor dagelijks gebruik. Tegenwoordig is de kolchoz uitgebreid met de obligate spiegeltjes- en kraaltjeskramen zoals men ze overal in toeristengebieden vind. Allemaal handgemaakte kunstvoorwerpen natuurlijk. Verder hoort er een kroeg bij en een vage kunstenares die iets doet met keramiek. Blijkbaar is dit wat wij als toerist willen. Vlak voor het begin van de bebouwde kom wordt al het autoverkeer een grote parkeerplaats opgeleid om zich vandaar via de kolchoz naar Kaap Arkona te begeven.

Het parkeerterrein is modern. Het heeft een slagboom met een kastje waar men een kaartje uit dient te nemen. Als men Putgarten onverhoopt wenst te verlaten dan gaat men met dat kaartje eerst langs een betaalautomaat. Opgetogen bereiken we de slagboom. Die staat echter al omhoog. Er naast staat een meneer. Hij is ruim 50 kilo te zwaar en ziet er onverzorgd uit. De rimpels in zijn gebruinde gelaat zijn zwart. Zijn kleren zijn uit de laatste DDR productie. Of ze sindsdien ooit gereinigd zijn waag ik te betwijfelen. Op zijn hoofd kleeft een asgrauw strohoedje. Hij draagt over zijn pak heen een lichtgroen hesje, jawel, zo'n verkeersregelaarsuniform. Niemand staat zo'n hesje beter dan onze parkeerwachter. Hij is een belangrijk man. Niemand verlaat het parkeerterrein zonder dat hij het kaartje uitgebreid heeft bestudeerd. Als hij zich er van heeft vergewist dat de datum overeenkomt met die van vandaag en alle streepjescodestreepjes recht staan, pas dan komt het verlossende knikje van een van zijn onderkinnen: "In Ordnung!". Er is op het hele parkeerterrein niemand die het waagt de man achteloos voorbij te rijden. Ook ik niet. Opgelucht verlaten we Putgarten, de vrijheid tegemoet.

zondag 8 juli 2012

Oud Ter Apel

Wie kent er niet de website www.oudterapel.nl ? Verbazend, maar een weldaad om te constateren, dat iemand bereid is zoveel tijd en moeite te steken in een website zonder het vol te proppen met flitsende reclamebanners en smakeloze emoticons. Rienhart chapeau.

Ik kan uren in Oud Ter Apel snuffelen en vind dan toch telkens weer iets nieuws. Het overgrote deel speelt zich af ver voor mijn tijd. Soms denk ik bij het zien van de foto’s dat ik 100 jaar te laat geboren ben. Ik zou best in die tijd willen leven. Maar dan wel met mijn huidig welvaartsniveau. Op een zonnige dag met Ol Graitje naar waar dan ook. Op zoek naar authentieke Ter Apelers om alle anekdotes live mee te maken. De slechte kanten en het gebrek aan moderne voorzieningen vergeten we voor het gemak even. Ik hoef geen 10 uur per dag zes dagen in de week te ploeteren, ik ben slechts bezoeker uit een andere tijd. En als ik er weer voor even genoeg van heb dan ga ik weer terug naar nu. Holodeck, end program. Denap report to the bridge.

Mooi mooi, maar er is nog een oud Ter Apel. Een oud Ter Apel wat ik me nog kan herinneren van toen ik klein was. Ter Apel, en met name de Hoofdstraat, zag er toen behoorlijk anders uit dan nu. Allemaal zelfstandige winkels in vrijstaande panden, gebouwd onder architectuur zoals dat zo mooi heet. Jugendstil of Amsterdamse School, noem maar op en het stond er. Allemaal unieke exemplaren. De samenstelling van dat alles, met in het middelpunt Hotel Schot, bepaalde de unieke sfeer van de Hoofdstraat. Maar de tijd staat niet stil en af en toe geholpen door een grote brand nam de vooruitgang bezit van de Hoofdstraat. De Hoofdstraat werd opgenomen in het centrumplan. Ook onder architectuur hoor, neem me niet kwalijk.

Niet zo heel lang geleden was de Hoofdstraat er nog. Maar nog eventjes geduld en dan is het zover. Het centrum van Ter Apel ziet er dan uit zoals het hoort. Bomen weg, forse gebouwen, imposante puien, grote parkeerplaatsen, allemaal onder dezelfde architectuur zodat in welk centrum je ook bent in Nederland je altijd thuis voelt. Dezelfde nieuwbouw maar dan in een andere volgorde. Maar de nieuwbouw van Ter Apel staat dicht bij een oud klooster, dat hebben andere dorpen dan weer niet. Gelukkig planten ze straks weer nieuwe bomen. Veel minder dan er nu staan want anders is er geen ruimte voor het hedendaagse straatmeubilair.

Het is een grote geruststelling te noemen dat het niet anders kan. De oude panden en hun samenhang zijn er niet meer en het centrum was onaantrekkelijk versnipperd. Een dorp moet leefbaar zijn en het winkelaanbod moet aantrekkelijk zijn. Zo zijn er altijd wel positieve argumenten te vinden voor vooruitgang. Ter Apel in het rijtje van Bourtange, Orvelte en Smeerling? Nou nee, dan liever dit nog. Hoe dan ook, later verwondert een schoolkind van nu zich over de vele veranderingen die zich de komende jaren nog zullen voordoen. Misschien gaan de Ter Apelers van de toekomst zich er ooit aan ergeren dat er van overheidswege drie keer zoveel bomen aan de Hoofdstraat moeten staan dan nu om toekomstige milieudoelstellingen te halen. Om dat te bereiken moeten de blokkendozen weg, ook vanwege de krimp op het platteland, om plaats te maken voor kleinschalige laagbouw met variatie.

Zul je net zien, ben ik 100 jaar te vroeg geboren……

dinsdag 26 juni 2012

Geloof het of niet.....

Een theist is iemand die in god(-en) geloofd en een atheïst is iemand die dat niet doet. Punt. Meer is er niet. Dat het woord atheïst voor velen een negatieve lading heeft komt omdat de kerken allerlei foute eigenschappen aan atheïsten toebedelen. Stemmingmakerij, bedoeld om zieltjes te winnen.

Atheïsme is geen geloof, evenals het niet verzamelen van postzegels geen hobby is. Atheïsten kunnen zich groeperen in een politieke partij, of in een verbond. Daarmee is het geen religie of sekte. Vakbonden en politieke partijen zijn ook geen religies en sektes. Een atheïst wint geen zieltjes en wordt er niet beter van als er meer atheïsten bij komen. Een atheïst heeft geen belang bij wat jij vindt of gelooft en wil je ook niet overtuigen van zijn gelijk. Hij eist alleen voor zichzelf het recht op om niet te geloven wat jij gelooft. Daarnaast zijn er nog agnosten en ietsisten. Een agnost is iemand die het bestaan van god in het midden laat, hij weet het niet en dus kan hij het niet met zekerheid zeggen. Een ietsist is iemand die weliswaar ver af staat van de bijbelse leer maar gelooft dat er meer moet zijn tussen hemel en aarde, dat er ‘iets’ is. Voor mij persoonlijk zijn agnosten en ietsisten gewoon bang om als atheïst uit de kast te komen.

Religie is aannemen, aanvaarden en berusten. Twijfel is zinloos want god heeft per definitie gelijk. Gods wegen zijn immers ondoorgrondelijk. Twijfel is zelfs gevaarlijk want als god er achter komt dat je twijfelt kan je zomaar in de hel belanden als je dood bent. Religie is gebaseerd op angst. Religie dient niet god, maar enkel en alleen het voortbestaan van het instituut kerk. Er zijn vele omschrijvingen van het begrip ‘god’, en er zijn evenzovele varianten daarop die 1 op 1 inwisselbaar zijn met het begrip ‘geloof’. Je kunt geloven in het goede van de mens, of god zien in de schoonheid van de natuur, of geloven dat er toch meer moet zijn tussen hemel en aarde, of welke andere persoonlijke interpretatie je ook maar kunt bedenken. Al deze persoonlijke interpretaties zijn dwalingen want er is vrij duidelijk beschreven wie god is, wat hij kan en wat hij gedaan heeft. Ons godsbeeld is gebaseerd op de Abrahamistische god die ten grondslag ligt aan zowel het Jodendom, Christendom en de Islam. Abraham is een personage die voorkomt in zowel de Tenach, de Bijbel en de Koran. Vader Abraham is eigenlijk de stamvader van alle gelovigen. Volgens de Joden moet de ware Jacob nog komen, volgens de Christenen was Jezus de verlosser en volgens de Moslims was Mohammed de enig ware profeet. Drie variaties op één thema. Maar allemaal hebben ze het over één en dezelfde god.

Er zijn in de oudheid vele goden in omloop geweest. Tegenwoordig noemen we dat mythologieën. De Egyptische, Griekse en Romeinse goden werden aanbeden en vereerd en waren voor de gelovigen van toen net zo reëel als de Abrahamistische god dat nu voor ons is. Eigenlijk zijn we dus allemaal atheïst, voor wat betreft de vroegere goden, alleen ga ik gewoon één god verder.

donderdag 7 juni 2012

Veendam, mei 2012.

Mevrouw loopt over het voetpad. Molenstreek, landskant, langs de grote parkeerplaats en de vier flatgebouwen richting centrum. In haar rechterhand een wandelstok en in de linkerhand een draagtas van de Aldi. Ze loopt iets voorovergebogen, zwaar leunend op de stok. Haar bovenlijf helt om beurten gevaarlijk ver naar links en rechts over bij iedere stap. Haar benen zijn zichtbaar vanaf het brede deel van de kuit vanwaar ze in een vrijwel rechte lijn doorlopen naar beneden, tot vlak boven de zwarte schoen met hakje, waarin ze met een scherpe bocht verdwijnen. Het zichtbare deel van haar benen vertoont nylon steunkousen in de bekende kleur. Boven de kuit is een strook jurk te zien, geen echte bloemetjesjurk maar wel veelkleurig, blauw-paarsachtig, met blokjes en streepjes, alsof de ontwerper van de stof abstracte bloemetjes wilde tekenen maar zich op het laatste moment bedacht en er toen maar rechthoeken van gemaakt heeft. De rest van haar omvangrijke lichaam wordt omsloten door een halflange jas zonder ceintuur, in een kleur die het midden houdt tussen mintgroen en turquoise, een kleur die vermoedelijk alleen is voorbehouden voor regenjassen voor dames van haar generatie. Als ik me in het openbaar zou vertonen in een jas met die kleur zou iedereen me bespotten maar deze dame staat het prima. Het grootste deel van haar grijze permanent is bedekt met een transparant plastic regenkapje. Hoewel ze wat zwaar ademt vertoont haar gezicht geen tekenen van pijn of zorgen. Een neutrale, heldere blik. Ze kijkt aandachtig waar ze loopt. Voorwaar geen overbodige voorzorgsmaatregel gezien haar moeizame tred.

Vanuit tegenovergestelde richting komt een magere jongeman op een damesfiets. Spijkerbroek, gympen, grijs fleecevest met capuchon. Capuchon op en rits dicht. Hij is veel ouder dan zijn klederdracht zou doen vermoeden. Op zijn vaalbleke ingevallen gezicht zijn vlasachtige stoppels te zien. Het is vermoedelijk niet de uitvinder van het buskruit. Een eind verderop in de straat is een coffeeshop gevestigd. De fiets is een model van minstens 30 jaar oud. Iemand is 30 jaar geleden heel trots geweest op haar fonkelnieuwe Union die ze samen met haar man op de afgesproken dag afhaalde bij de rijwielhandelaar. De vrouw was, zo blij met haar nieuwe fiets, in een zeldzaam uitgelaten bui geweest en de man had later de nacht van zijn leven gehad. Nu is het ooit zo fiere stalen ros door de overjarige puber ontdaan van alle overbodig geachte onderdelen.

De dame met de stok en de jongeman op de fiets passeren elkaar rakelings. Of nee! De linker trapper raakt de Aldi-tas! De tas maakt een zwieper maar blijft heel en de mint-turquoise regenjas blijft gelukkig overeind. Dat ging nog maar net goed. De dame draait zich om, kwieker als ik voor mogelijk had gehouden, en roept de Union-coureur na. Maar tot haar grote schrik remt de jongeman en springt van zijn fiets. Met vier, vijf grote passen is hij de vrouw tot op anderhalve meter genaderd. Ondertussen heeft hij met zijn rechterhand een soort graaigebaar gemaakt, beginnend ter hoogte van zijn rechter schouder en eindigend voor zijn linker heup, waarbij zijn pink en wijsvinger gestrekt zijn en zijn duim de nagels van middel- en ringvinger beroert. Zijn capuchon is nu af en maakt zo zijn donkerblonde vette piekharen zichtbaar. Hij dient de vrouw van repliek maar wordt niet handtastelijk. De vetkuif staat geen moment stil, wiebelend op zijn gympen, zwaaiend met zijn armen. Zijn handen tot vuisten samengetrokken, maar niet echt strak gebald, waarbij nu alleen de middelvingers gestrekt zijn. Aan het schudden van het plastic regenkapje te zien bijt mevrouw flink van zich af. Een grijze lok heeft zich losgemaakt van het permanent en wipt vinnig op en neer, haar kanonnade krachtig ondersteunend. Uiteindelijk maakt het grijze fleecevest een laatste halfslachtig wegwerpgebaar en draait zich om, raapt zijn fiets op en gaat zijns weegs. Het regenkapje kijkt hem een seconde na en dan vervolgt ook zij haar weg. Het hele voorval duurde niet veel langer dan de tijd die u nodig had om dit verslag te lezen. Als ze voor mijn auto langsloopt hoor ik door het open raam nog net wat ze hoofdschuddend tegen zich zelf zegt:
“………’t Kon mien eigen olle fietse nog wel wezen……! Rapallie…..!“.

donderdag 31 mei 2012

Wie weet waar de buurvrouw woont?

Mijn linker dijbeen trilt en er komt geluid uit mijn broek. Ah, we hebben een beller! Het is de werktelefoon dus ik neem netjes op met bedrijfsnaam en mijn eigen naam.
“Met mevrouw Oldenburger uit Gramsbergen!”
Wat kan ik voor u doen?
“Ik ga op vakantie!”
Gefeliciteerd!
“U wou bij mij komen maar dan ben ik er niet.”
Ik heb op mijn lijst geen namen dus ik vraag naar het adres.
“Stationsstraat 5.”
Het betreft een appartementencomplex met vele appartementen. Ik vraag naar haar huisnummer.
“5.”
Mevrouw, wat is uw kamernummer?
“7783 EF”
Mevrouw, dat is uw postcode, mag ik uw huisnummer?
“Postcode? Daar weet ik niks van, wat moet je daar mee? Ik wou alleen maar even zeggen dat ik er niet ben als u komt.”
Mevrouw, ik heb even uw adres nodig.
“Dat heb ik je al gezegd: Stationsstraat 5!”
Ja maar, uw buren wonen ook op nummer 5, wat is uw nummer? 103 of 307?
“7783 EF! Oh nee, nou snap ik het: 203! Moet je ook op 307 wezen? Die man is er nooit, is altijd aan’t vissen. Zijn vrouw is vorig jaar net overleden.”
Ok, u staat op de woensdag, wanneer gaat u op vakantie?
“Wij gaan naar de Moesel, met een bus en dan op een boot. Vorig jaar gingen we naar de Rijn maar dat was niks, zo veel regen gehad, niks aan man, bah!”
Ja maar, wanneer ging u weg?
“Vrijdag een week later zijn we d’r weer. Zal wel laat worden. En ’s avond heb ik geen zin meer aan werkvolk over de vloer. Maar misschien werkt u ook wel niet ’s avonds. Komt u voor de verwarming? En de lamp in de badkamer is ook stuk. Ik heb de huismeester al gebeld maar hij komt maar niet.”
Mevrouw, wij komen voor de ventilatie. Kan het ook op dinsdag?
“Ventilatie? Het filter in de afzuigkap heeft mijn hulp pas vervangen! Komt u daar speciaal voor?”
Nee mevrouw, wij komen voor de mechanische ventilatie in uw huis, die ook de badkamer en de wc afzuigt. Kan ik misschien op dinsdag bij u terecht?
“Ik snap niet waar u het over heeft maar u zult het wel weten. Dinsdag kan niet want maandagmorgenvroeg gaan we immers al weg! De bus komt op het marktplein en daar moeten we instappen. In de bus is ook een wc en de chauffeur rijdt aan een stuk door! Op de Moesel gaan we met een boot.”
Misschien kunt u de sleutel bij de buurvrouw afgeven zodat zij ons er even in laat?
“Nee, want die ene buurvrouw dat wordt niks, zo vreselijk in de war, dat zal wel niet veel meer worden. Die andere buurvrouw is nog wel goed, dat zal wel kunnen.”
Welk nummer is dat?
“Dat weet ik niet. Ik woon hier al twee jaar en zij nog veel langer, maar waar ze woont, dat weet ik niet. Zo vaak spreek ik haar niet. We gaan wel eens samen kaarten of koffiedrinken of net gelijk wat maar verder niet.”
Zal ik u na de vakantie maar bellen voor een nieuwe afspraak?
“Doe dat maar, want de buurvrouw in huis als ik op de Moesel zit, dat lijkt me niks.”
Dag mevrouw, prettige vakantie.
“Dag hoor.”

woensdag 30 mei 2012

Tippie

“Je weet de weg en je gaat je gang maar” zegt ze als ze de deur voor me open doet. Terwijl ze verdwijnt in haar loggia sleep ik het appartement vol met mijn gereedschap. Een loggia is in dit geval een inpandig balkon met grote ramen die open kunnen. Op enig moment hoor ik haar praten. “Vrouwtje komt even bij Tippie zitten. Mag dat wel? Tippie liedje zingen? Vrouwtje wil Tippie even wat voer geven. Vind Tippie dat wel fijn?” Als het werk gebeurd is wil ik natuurlijk het mijne weten van Tippie. Het blijkt een parkiet te zijn. Het is haar negende parkiet. Parkieten worden al niet oud maar twee van de negen hebben zich ook nog vroegtijdig doodgevlogen. Tegen de ramen van de loggia. Ze heeft ze allemaal leren praten. Tippie heeft een woordenschat van wel 150 woorden! Kennelijk kijk ik wat ongelovig want ze zet haar verhaal meer kracht bij en doet uit de doeken hoe ze de beestjes zo ver heeft gekregen. Het leren praten is meer een soort conditioneren. De vogel bootst klanken na die vrouwtje eindeloos voorzegt bij een bepaalde handeling. Het dier gaat uiteindelijk het woord ‘zeggen’ als vrouwtje de handeling in stilte verricht. Bijvoorbeeld: vrouwtje pakt iets van tafel, een kopje of zo, en loopt er mee weg. “Zo, klaar alweer!” roept Tippie. Nog weer veel later zegt Tippie ‘klaar alweer’ als vrouwtje ‘zo!’ zegt. Ik wil natuurlijk een demonstratie maar Tippie is toch zeker Gekke Gerrit niet. Tippie zwijgt in alle talen. Het is beter als we buiten Tippies gezichtsveld zijn. En ja hoor, na enige tijd hoor ik in de verte een heel zacht vogelgemummel. Ik moet toegeven, er zijn in het gemummel met enig inlevingsvermogen wel degelijk enkele woorden te herkennen.

Volgens mevrouw voert ze hele gesprekken met Tippie. Dat vind ik dan wel weer sneu. Van pure eenzaamheid gesprekken voeren met een vogel die alleen maar reageert op klanken die je zelf voorzegt. Maar misschien zie ik het wel te somber in. Bij het afscheid verzucht mevrouw dat de mensen haar niet geloven als ze van Tippie verteld. Tja, dat heb je soms. Maar ze heeft er iets op bedacht! Vragend kijk ik haar aan. Ze trekt een la open en haalt er een hypermodern dicteerapparaat uit. Digitaal vanzelf. Hiermee snoert mevrouw alle Tippie-sceptici de mond! Keihard bewijs! Mijn bewonderende stilte mag worden opgevat als een verzoek om een demonstratie. Mevrouw begrijpt de hint en drukt verwoed op alle knoppen die het apparaat rijk is maar ook een digitale dicteermachine is toch zeker Gekke Gerrit niet. Plotseling gaat haar een licht op: “Oh ja, mijn zoon zou er altijd nog een keer batterijen in doen…….”.

dinsdag 22 mei 2012

Twee Sonnettettes in Drieks geest …..



Songfestival

Deze week is het weer raak:
volksgekte met melodie doorspekt.
Elk land zend zijn ergste act
terwijl ik op de beeldbuis braak.

Gelukkig gaat de televisie uit
als ik mijn toetsenbord ontsluit.



Tentenkamp Ter Apel


Van heinde en verre komen zij
uit hun schuilplaatsen gekropen,
om in Ter Apel op status te hopen.
Ook Occupiers komen er bij,

die kunnen altijd naar hun thuisland terug,
maar eerst even publiciteit over de uitgeprocedeerde rug.

zondag 20 mei 2012

Hiernamaals

Ik was laatst op een feestje, daar sprak ik een meneer.
Die had er veel verstand van, maar waarvan weet ik niet meer.
Hij praatte en vertelde, het ging aan een stuk door.
Op het laatst werd het vervelend, deed pijn aan het gehoor.

Ik was laatst op een feestje, daar zag ik een mevrouw.
Ze deed heel erg haar best, maar de reacties waren lauw.
Ze pronkte en ze showde, ze hield een heel betoog,
Op het laatst werd het vervelend, vertroebelde het oog.

Ik was laatst op een feestje, maar ik zag alleen mezelf.
Ik praatte en ik pronkte, en dat ging door tot kwart voor elf.
Dan was ik weer die knappe heer, dan weer die mooie vrouw.
Maar op het laatst besefte ik, dit is niet wat ik wou.

Toen ging ik naar een kerk, maar ik zag niemand meer.
Geen mooie vrouw, niet eens mezelf en ook geen lieve heer.
Ik geloofde de verhalen niet en had ook geen plezier.
Als dit het leven is, dacht ik, dan leef ik het niet hier.

Ik was laatst bij een uitvaart, maar zag en hoorde niets.
Men snotterde en huilde, iemand hield een lange speech.
Ik wist niet wat ik te zoeken had, één dikke grijze mist.
Tot dat ik in de gaten kreeg, ik lig zèlf in die kist.

Ik was laatst in de hemel, dat is pas een saaie boel.
Niemand thuis, de kachel uit, niet eens een luie stoel.
Ik dacht nog, God, wat doe ik hier, dit heeft geen enkele waarde.
Als er ergens iets te leven valt, dan is het wel op aarde.

Nu sta ik in het leven, het is de moeite waard.
En ik ben zielsgelukkig dat ik niet volledig was ontaard.
Daarom, ga door met leven, het is niet altijd feest.
Het hiernamaals is een zoete droom, totdat je er bent geweest.

donderdag 17 mei 2012

Naakt in de klapstoel, dagrecreatie in Drenthe…..

Op de terugweg van de Hemelvaartsmarkt te Gieterveen, waar honderden kooplui hun waren op straat en in garages, schuren en kraampjes hebben uitgestald die werkelijk helemaal niemand wil kopen, op de patat en frikadellen na, komen we langs de aldaar bekende naturistencamping te Valthermond. Er wordt druk gewerkt, de schutting en struiken liggen plat. Wat er verder gebeurt gaat verscholen achter nog meer schuttingen en struiken. Niet veel om een hele blogpagina aan te wijden zult u denken maar blijf even hangen, er komt nog meer. Wat mij inspireerde tot dit stukje was namelijk een bord in de tuin waarop stond dat je er nu ook terecht kan voor naturistische dagrecreatie.

Dagrecreatie is je bepakt en bezakt met genoeg eten en drinken voor ongeveer een maand te begeven naar een stuk grasveld, door Staatsbosbeheer speels afgezet met paaltjes, in het bos om daar middels klapstoel en handdoek een stuk terrein te confisqueren om daar, onderwijl jouw land verdedigend tegen naburige confisquanten, de meegebrachte leeftocht nog voor het donker te consumeren. Tussendoor gaan enkele extreme fanatici elkaar te lijf met een volleybal of met badmintonrackets. De mannelijke luilakken blijven zitten in hun klapstoel onder een parasol en lezen een hobbytijdschrift. Daar doen ze heel lang over want de meeste tijd gaat om met het bekijken van jonge meiden in bikini. De bijbehorende dames zijn dan allang in slaap gevallen boven pagina 16 van de Libelle of Margriet.

Dat kan nu ook in Valthermond, maar dan in je blote kont. Ik stel me voor hoe ik, naakt zittend in mijn klapstoel, terwijl mijn huis- tuin- en bedgenote naakt slaapt boven pagina 16 van reeds eerder genoemde ééndagsliteratuur, me verdiep in een tijdschrift over treintjes. Badmintonnen en volleyballen zult u mij niet snel zien doen. En jonge meiden in bikini tref je daar niet aan. Saaie boel. Dan kun je nog beter naar Staatsbosbeheer. Blijft over het eten en drinken. Om een maandrantsoen aan voedsel binnen de gegeven tijdsspanne weg te werken moet je flink doorpakken. Daarbij gaat er wel eens iets mis. Steevast valt er een klodder slagroom, mayonaise of andersoortige geleiachtige substantie op je borst. Kruimels en zelfs hele voedselbrokken vallen in je schoot. Bier en cola en koffie en thee op je dijbenen. Naakt. Een klodder slagroom op een vrouwenborst, daar zie ik de lol nog wel van in. Maar voedselresten in mijn schaamhaar, dank u wel.

Een blote dame, het naakt recreëren nog niet tot in de finesses beheersend, knoeit iets op haar borsten en haar schoot. In een niet te onderdrukken reflex springt ze op en beklopt voorovergebogen met de rug van haar rechter hand genoemde lichaamsdelen. Met haar linker hand met daarin de veroorzaker van het geklieder wijst ze schuin naar boven. Daarna wrijft ze met de binnen- en buitenkanten van haar handen beurtelings langs haar glanzende dijbenen...... ik kom niet meer bij.
Weet je wat, laat die meiden in bikini maar zitten.

vrijdag 4 mei 2012

Dodenherdenking op zijn smalst.


De burgemeester en wethouders in Vorden zullen gedacht hebben de dodenherdenking eens aan te passen aan de moderne tijd. Tenslotte vallen er in een oorlog doden aan beide kanten. Maar nee, een Joodse organisatie heeft via een kort geding weten te verhinderen dat de route niet langs een aantal graven van Duitse soldaten mag lopen. Nee, stel je voor dat ze wakker worden, denk ik dan vals. Maar ik hoop dat de Joodse organisatie andere motieven heeft. Motieven die overigens even begrijpelijk als onzinnig zijn. Begrijpelijk als je kijkt naar wat er in WW2 gebeurt is, onzinnig als je in een wat breder verband zowel de geschiedenis als de tegenwoordige tijd bekijkt. Ik kom hier zo op terug.

Soldaten van de vijand hebben ook nabestaanden die verdrietig zijn. Dat is een aspect wat onder invloed van de geschiedschrijving en Hollywood voor ons dappere Nederlanders maar moeilijk te verteren is. Daarbij komt dat wreedheden tegen de burgerij per definitie een zaak van de vijand is. Aan welke kant je ook staat. Onze geallieerde vrienden hebben bij de bevrijding van Europa ook de nodige wreedheden tegen Duitse burgers op hun geweten. Maar ach, wat geeft het, het is immers toch maar de vijand. De Europese eenwording ten spijt moet ieder land zijn eigen doden maar herdenken. Voor overstijgend vermogen is bij nationale herdenkingen geen plaats.

Iedereen weet wat de ‘holocaust’ is. Jodenvervolging is echter geen typisch ‘40-‘45 verschijnsel. Op Wikipedia is te lezen: “Jodenvervolging is gecoördineerd geweld tegen en onderdrukking van de Joodse bevolkingsgroep. Jodenvervolging in christelijk Europa kwam op gang rond het jaar 1000, en werd na het begin van de kruistochten (1095) hevig, gruwelijk en onvoorstelbaar barbaars. Sindsdien verdween het (zeker in Europa) nooit helemaal. Eén van de vele oplevingen ervan vond plaats in de 19e eeuw; in die periode werd ook de term antisemitisme ingevoerd voor Jodenhaat en Jodenvervolging.” Einde citaat. Let even op het woord ‘christelijk’ in de tekst. Dat ene kleine woordje in de tekst, maar met zo’n lading…. Jodenvervolging is een christelijk verschijnsel. De Rooms-katholiek Adolf H. te B. wist dit gegeven succesvol uit te buiten voor zijn eigen politieke agenda, en daarbij is hem door onze verklede vrienden uit het Vaticaan geen strobreed in de weg gelegd. Met Pasen worden we “bedankt voor die bloemen”. Maar “sorry voor onze steun aan Adolf” heb ik nog nooit mogen horen.

Dat Joden boos en verdrietig zijn is alleszins begrijpelijk. Maar allemaal hebben we een dikke laag boter op ons hoofd. Ieder volk heeft zo zijn duistere kanten. Wij dappere Nederlanders, allemaal verzetsstrijders vinden we zelf, hebben gedurende ons koloniale verleden de nodige wreedheden op ons geweten. En de moderne Joden, in Israël, kunnen hun handjes, stokken, zwepen, geweren en F16’s maar nauwelijks thuis houden. Daar weet het Palestijnse volk alles van. Dodenherdenking is goed, maar denk ook eens aan de doden die we zelf op ons geweten hebben. Ik vind het woord ‘Dodenherdenking’ niet van toepassing op wat wij elk jaar op 4 mei aan het doen zijn. Er moet bij vermeld worden over welke doden we het precies hebben. Een passende titel zou zijn: ‘Herdenking van uitsluitend onze doden’. Ik denk niet dat ik met dit voorstel de handen op elkaar krijg. Het zij zo. Opdat wij niet vergeten.

vrijdag 27 april 2012

Einde


barst
breuklijn
steen des aanstoots
splijtzwam
angel
pijnpunt
..........
niets meer


Als de eerste barst onzichtbaar is en de breuklijn is hersteld.
Dan zou je kunnen zeggen dat het verhaal wel is verteld.

Als de steen des aanstoots is verloren en de splijtzwam is verdroogd.
Dan zou je kunnen zeggen dat de ander wordt gedoogd.

Als de angel niet meer scherp is en je zelfs het pijnpunt niet meer vind,
Ja, dan zou kun je zeggen: er is niets meer wat ons bindt.


zondag 15 april 2012

Vaticaan: ‘Excuses Provincie Friesland op zijn plaats’

Volgens ingewijden in het Vaticaan vind De Heilige Stoel dat het provinciebestuur van Friesland er goed aan zou doen om officiële excuses aan te bieden voor de moord op Bonifatius op 5 juni 754, nu ruim 1250 jaar geleden.
In een communiqué van het V.I.S. (Vatican Information Service) wordt gemeld dat de kwestie nog steeds leeft bij de kerkelijk leiders. “De wonden zijn nog niet geheeld” zou een naaste medewerker van de paus hebben gezegd, “Het doet pijn steeds weer te worden geconfronteerd met uitingen in Friesland als zou Bonifatius door een stel gewone struikrovers zijn vermoord. Iedereen weet dat de moord een politieke lading had.” Volgens Vaticaanse geschiedkundigen is de moord gepleegd door voorvaderen van de bekende Friese volksheld Grutte Pier, die rond 1500 leefde. Dank zij de moord zou de familie van Grutte Pier (Pier Gerlofs Donia) aan de macht zijn gekomen. Deze familie zou in die jaren een eigen Friese Godsdienst (Fryske Göttsdianst) hebben willen vestigen.
De Fryske Nasjonale Partij wijst elke betrokkenheid van de hand: “Onze voorvaderen handelden vanuit het vrijheidsideaal. Bonifatius kwam met een gewapende macht als onderdrukker. In de gevechten die toen ontstonden is Bonifatius gesneuveld. Er is dus geen sprake van moord, hooguit van doodslag”, aldus een zegsman.
De familie Gerlofs-Donia, rechtstreekse afstammelingen van Grutte Pier, is geschokt. “Grootvader was een volksheld. Het is verschrikkelijk om op deze manier in verband te worden gebracht met een misdrijf uit 754, ruim 750 jaar voor de geboorte van Pier. We laten het er niet bij zitten”.
Geruchten uit het Vaticaan dat deze berichtgeving zou zijn ingegeven door uitspraken van de paus dat hij Bonifatius persoonlijk zou hebben gekend konden niet worden bevestigd. Het V.I.S. gaat niet in op persoonlijke kwesties omtrent de paus.

zondag 8 april 2012

Bodyworld

Roelinde Havinga is 51 als ze met vage klachten bij de huisarts komt. Ze voelt zich de laatste tijd moe en verliest gewicht. De huisarts besluit haar door te sturen naar een internist voor verder onderzoek. Na twee weken komt de definitieve diagnose. Roelinde is ongeneeslijk ziek en heeft nog ongeveer twee maanden te leven. De behandeling die volgt is gericht op zo lang mogelijke functionaliteit en kwaliteit van leven. Drie maanden na haar eerste bezoek aan de huisarts overlijdt Roelinde.

Roelinde wordt geboren op 14 oktober 1955 in Heidelberg, Duitsland. Haar vader is Dr. Egbert Havinga die naar Duitsland is geëmigreerd toen hij trouwde met Roelinde’s moeder Gertrude von Baiern. Dr. E. Havinga is verbonden als gynaecoloog aan het Heidelberger St. Josefskrankenhaus. De familie Havinga is Rooms Katholiek. Het gezin gaat trouw naar de kerk en zowel vader en moeder zijn actief in de Ökumenische Nachbarschaftshilfe van de Sint Bonifatiusparochie. Vanzelfsprekend gaat Roelinde naar een katholieke school. Ze groeit op als een voorbeeldig en braaf meisje. Op school is ze geen hoogvlieger. Na tussenkomst van haar vader kan ze beginnen als leerling verpleegster in een verpleeghuis verbonden aan een nonnenklooster. Ze wordt opgeleid en begeleid door de nonnen en komt in de weekeinden thuis. Ze gaat niet uit. Een enkele keer naar een concert met haar ouders en natuurlijk elk jaar rond Pasen de Mattheus Passion. De wilde zestiger en zeventiger jaren gaan aan Roelinde grotendeels voorbij. In 1976 besluit ze na het overlijden van de moeder overste haar lichaam na haar dood af te staan aan de wetenschap. Als Roelinde 48 jaar is overlijden haar ouders na een auto-ongeluk. In hetzelfde jaar moet het verpleeghuis waar ze nog steeds werkt fuseren met een grote openbare zorginstelling. Roelinde raakt door de gebeurtenissen in een depressie en verliest haar baan. Uiteindelijk kan ze terecht in een beschermt wonen project te Heidelberg. Daar maakt ze kennis met de moderne wereld via televisie en internet. Ze zondert zich veel af in haar appartement. In 2006 wordt ze ziek. In de maand voor haar overlijden besluit ze dat haar lichaam moet worden gedoneerd aan Dr. Gunther von Hagens van Bodyworld, na het zien van een reportage op televisie over Dr. Von Hagens’ werk.

In het laboratorium van Bodyworld is men bezig met plannen voor het uitbeelden van een 16+ kamer. Het is de bedoeling dat twee lichamen worden geprepareerd die een coitus moeten uitbeelden. Het lichaam van een man is wel beschikbaar, maar een geschikt vrouwenlichaam ontbreekt. Dan wordt het lichaam van de vereenzaamde maagd Roelinde binnengebracht.

Op goede vrijdag 2012 staan wij in Amsterdam Zuid oog in oog met Roelinde Havinga. Ze is natuurlijk onherkenbaar en anoniem. De figuur Roelinde Havinga is geheel door mij verzonnen. Iedere overeenkomst met bestaande personen berust op toeval. Maar de vrouw die daar zo treffend wordt gepenetreerd is een levende mens geweest van vlees en bloed, met al haar gedachten en herinneringen, en zou zomaar Roelinde Havinga geweest kunnen zijn.

zondag 1 april 2012

Gerard en Liesbeth

“Gerard hoort heel slecht”, spreekt de vrouw des huizes. En dat zal ze ook blijven doen, dat spreken bedoel ik. Als ik het woord tot Gerard richt geeft mevrouw antwoord, al heb ik de indruk dat Gerard meer verstaat dan mevrouw bereid is toe te geven. Ik weet niet hoe mevrouw heet, maar in dit huishouden kan ze eigenlijk alleen maar Liesbeth heten, of Carolien wellicht, maar ik kies voor Liesbeth. Er zijn ook typische Graddus en Sientje huishoudens waar het een gezellige rommelpot is maar hier heeft alles zijn plaats en zijn tijd volgens een vast patroon. Liesbeth dus.
“Wij zijn met de vut”, doceert Liesbeth. Gerard heeft zich altijd ‘kapot gewerkt voor de baas’, waarna ze hem op 58 jarige leeftijd ‘hebben moeten laten gaan’. Gerard heeft er nog wel een goede regeling uitgesleept. Bij de belastingdienst. Verder is er op de werkgever niets aan te merken. Er werd ‘altijd prompt betaald’. Nou, dat scheelt dan maar weer. Liesbeth had de zorg voor het huishouden en de kinderen, die allemaal goed terecht gekomen zijn, dat spreekt voor zich. Tóch zijn ze sámen in de vut. Liesbeth draagt nog steeds de zorg voor het huishouden maar wordt nu geassisteerd door Gerard.
Terwijl Liesbeth converserend om me heen drentelt doet Gerard zijn vaste taakjes. Vaste taakjes of niet, het weerhoud Liesbeth er niet van om tussendoor aanwijzingen te geven. “De Engelse kopjes staan links, Gerard”, “De krant van gisteren kan nu in de schuur, Gerard”. Ik kan niet zeggen dat Gerard het slaafs ondergaat, het is meer een soort berusting, alsof hij weet dat er een beperkt aantal taakjes voor hem zijn, waarna ze hem verder ‘zijn rust gunt’, omdat Gerard zich immers altijd kapot heeft gewerkt bij de belastingdienst. Toch wel weer lief van Liesbeth.
Als ik in de lach schiet bij de gedachte hoe Gerard in de echtelijke sponde op commando, als de tijd er weer voor is, zijn taakjes verricht, kijkt Liesbeth me verongelijkt aan. Overduidelijk was dat de verkeerde reactie op hetgeen ze me vertelde maar waar ik niet naar heb geluisterd. Om de zaak te redden moet ik me beleefd verontschuldigen. “Binnenpretje”, luidt mijn verklaring. Liesbeth lacht gelukkig met me mee. Ik hoop maar dat ze geen gedachten kan lezen.
Uiteindelijk is het moment aangebroken waarop Liesbeth me moet laten gaan. Zonder goede regeling helaas, al kreeg ik wel een kopje koffie. In een Engels kopje. Ik behoefde geen klontje en geen wolkje, dank u beleefd. Voor de handtekening schuif ik Liesbeth de werkbon en de pen toe. Resoluut schuift ze beide door naar Gerard. “Gerard is hier de man in huis!”, stelt Liesbeth. En zo is’t maar net.

vrijdag 9 maart 2012

Hendrik

Hendrik heeft het mooi voor elkaar. Hendrik is 68 jaar en woont alleen in een nette buurt. Hij heeft een goed pensioen waar hij hard voor heeft gewerkt, al zegt hij het zelf. Hij is gescheiden maar ziet zijn ex en dochter nog regelmatig en het contact is goed. Verder heeft hij een vriendin die af en toe komt logeren en er komt een iemand voor het huishouden, twee keer in de week. Hendrik is gezond al is hij wat aan de zware kant, zo geeft hij wel toe. Dat is nog voorzichtig uitgedrukt. Zijn buik steekt zo ver naar voren dat er een hele schoolklas onder kan schuilen. Maar alles doet het nog en daar is Hendrik trots op. Als zijn vriendin er is komt er van slapen niet veel, volgens Hendrik. Zij lust er wel pap van en hij heeft pap genoeg. Ook de huishoudster is inmiddels zo vertrouwd dat zij hem tegen een extra vergoeding af en toe een hand- of lippendienst verleent. Verder bezoekt Hendrik regelmatig enkele clubs waar hij alleen zwarte vrouwen kiest, want die zijn het lekkerst vind Hendrik.

Bij het tweede kopje koffie blijkt de euforie al enigszins getemperd. Zo ziet hij zijn dochter nauwelijks en zijn ex alleen bij de rechtbank. De vriendin is een dame wiens vriendschap afhangt van het beschikbare budget. De huishoudster blijkt een broeder te zijn van een zorginstelling die komt om zijn kwalen te verzorgen en af en toe komt er een in prikkeldraad gewikkelde ijsklomp die de boel aan kant maakt. De clubs waar hij de zwarte vrouwen afwerkt blijkt een stille knip te zijn in de buurt waar Hendrik tegen betaling van tien euro zoveel mag drinken als hij op kan, samen met andere eenzame mannen die elkaar vrienden noemen. Hendrik leeft van zijn AOW. Een pensioen heeft hij niet en het werken bestond naast los en vast vuil werk uit het handelen in gestolen goederen en het kweken van geestverruimende planten. Een deel van zijn werkzame leven bracht Hendrik door in verzekerde bewaring. Voor kost en inwoning was gezorgd maar pensioen werd er niet opgebouwd. Hendrik ’s leven is niet zo verlopen als hij zelf graag gezien had. Hij heeft nu, op zijn 68e, spijt maar is zich er van bewust dat hij het zelf verprutst heeft en verwacht van de buitenwereld geen begrip.

In de deuropening achter me staat een oude, zieke, eenzame en depressieve man. Hij is blij met iedereen die hem even wil aanhoren. Het ophouden van de schone schijn is hem ook ditmaal niet gelukt. Ik wens Hendrik het beste.

woensdag 29 februari 2012

Klaas Hendrikse: “God bestaat niet en Jezus is zijn zoon”

Ik heb met Klaas Hendrikse een haat/liefde verhouding. Zonder dat Klaas het weet overigens. Ik vond zijn vorige boek “Geloven in een God die niet bestaat” nog wat vaag. Klaas worstelde toen nog erg met het woord atheïst en het leek wel of hij zich er wat voor schaamde. En bij vlagen kwam er een vleugje predikant tevoorschijn die zijn kudde maar het liefst weer de kerk in praatte door het woord kerk te vervangen door eetcafé.
In zijn jongste boek is Klaas volledig uit de kast. Wat gebleven is, is het irritante gebruik van jij en jouw als hij het over de lezer heeft. Het blijft toch een dominee. Wat ik dan wel weer grappig vind is dat het Nederlands Dagblad als commentaar inhoudelijk niet thuis geeft maar slechts valt over deze ‘onbeleefdheid’. Dat bewijst het gelijk van Hendrikse maar dat zullen ze in reformatorische kringen wel nooit begrijpen……

Hendrikse neemt ons mee op reis vanaf Adam naar Jezus, en verder. Op heldere wijze schets hij het proces van mythologie naar waargebeurd verhaal en hoe de bijbelschrijvers en ontwikkelaars van het christendom zich keer op keer verslikten in de metaforen uit de mythologie en krampachtig probeerden er een ‘geloofwaardig’ verhaal van te maken. En wij, stomme sukkels, geloven het dan vervolgens ook nog. En dat terwijl het christendom slechts een wereldgodsdienst kon worden omdat een Romeinse keizer ooit de inmiddels vergoddelijkte jood Jezus koos als persoonlijke god i.p.v. Osiris of, mijn persoonlijke voorkeur, Bacchus. Whow! , het Bacchusdom, stel je voor….

Laatst sprak ik iemand die zich niet kon voorstellen dat er veel atheïsten zijn. Een andere wist me te vertellen dat echte atheïsten gevaarlijk zijn en gewelddadig! Ze zouden je zomaar kunnen aanvliegen als ze er achter kwamen dat je geloofd! Weer een ander geloofde weliswaar niet in god maar vond zich zelf toch zeker geen atheïst….. Om moe van te worden. Woordenboeken en Wikipedia-pagina’s staan vol met definities en verklaringen van het woord atheïst, maar nee, stug blijven volharden in je voorgezegde vooroordeel. Deze mensen zouden bij uitstek de boekjes van Hendrikse eens moeten lezen maar dat zullen ze nooit doen. Er is ze 2000 jaar geleerd te volgen, niet zelf na te denken, geen andere boeken te lezen als de bijbel en vooral niks te vragen maar trouw en lijdzaam accepteren wat de herder je toe lispelt vanaf de kansel of het altaar. Zonde, maar wat doe je er aan?

woensdag 22 februari 2012

47 Jaar carnaval op Ter Apel

Zij staat alleen. Een rustig plekje aan het eind van de route. Geen hossende menigte om haar heen. Zwaar leunend op de bordeauxrode rollator. Grijze haardos pas gekapt. Nieuwe winterjas. Een nette verschijning. Abraham is al minimaal 25 jaar geleden langs geweest, meer nog denk ik. Ze ziet me aankomen en snapt de bedoeling. Een Kloosterwieker die met een emmertje rammelt, een tijdloos en niet mis te verstaan gebaar. Ze voelt in elke jaszak en ook de handtas wordt doorzocht. Ah, daar is ’ie, de portemonnee komt te voorschijn. Haar motoriek laat haar in de steek, zenuwachtig worden maakt het nog lastiger. “Knovvelige handen….…”. Ik maan tot kalmte, ik heb tijd genoeg.
“Helemaal alleen op pad mevrouw?”, begin ik.
“Ja, dat krijg je als je ouder wordt….”, verzucht ze.
“Vind u de optocht mooi mevrouw?”
“Oh, ik kan hier zo van genieten, ik vind het zo prachtig……”. Ze rommelt in haar portemonnee.
“Bent u hier voor het eerst van ’t jaar?” Ik voel dat er een verhaal achter zit. Het moet alleen nog los gepeuterd worden.
“Och god nee, ik heb altijd op Ter Apel gewoond. Ik woon nu hier achter.” Een vaag handgebaar duidt een plek ergens over haar schouder aan. “Wij deden vroeger ook altijd mee, toen mijn man er nog was, van ’t begin af aan. Wij gingen altijd met de hele straat, zo gezellig altijd, zelf pakken maken en zo…….”. Ze zwijgt, haar ogen zijn vochtig, starend in de leegte tussen twee praalwagens.
“De laatste jaren niet meer, mevrouw?”, probeer ik haar weer op gang te helpen.
“Nee, dat is al jaren over, mensen gaan verhuizen, sommigen zijn al overleden…..mijn man ook…… zo’n groepje valt dan uit elkaar hè……met nieuwe buren is het dan toch anders…..en nu woon ik ook al weer jaren in deze flat….maar ik ga nog elk jaar kijken, als ik goed ben.… we worden allemaal een dagje ouder…. Maar eerder? Och mien jong, elk jaar deden we mee, zo mooi altijd….”
Haar bijdrage zit al in mijn emmertje. “Hartelijk bedankt, hoor……”
“Och man, ‘t is graag gedaan, zo prachtig altijd……”
Ik val stil, en dat overkomt me niet gauw. Dik 40 jaar geleden, ik een schoolkind, zij eind 20 schat ik. Ik denk aan hoe ik carnaval vierde toen ik eind 20 was. Ik denk aan hoe ik nu carnaval vier. Abraham is bij mij ook al langs geweest.

Ik zie mezelf staan aan de overkant, ingehaald door de tijd. Kale kop, dikke pens, oude jas, zwaar leunend op mijn rollator. Mijn uiterlijk heeft me nooit zo geïnteresseerd. In de verte komt hij aan, de twintiger van nu, dan inmiddels ook bevorderd tot 5e Rad en emmertjesactie. Zelfde jacquet, zelfde steek, zelfde medailles. Nothing’s changed, really……. Hij rammelt met zijn emmertje, een tijdloos en niet mis te verstaan gebaar. Zou hij weten wie ik ooit was? “Staat u hier al lang meneer?”, vraagt hij. “Och mien jong, most ains waiten….”, prevel ik hem toe.

Zachtjes raakt ze mijn arm aan. Ik schrik op. Haar ogen staan zacht, een flauwe glimlach speelt om haar mond. “Most nait wieder, mien jong?”, vraagt ze zacht.
“Joe hebben geliek mevrouw, ik mot wieder. Tot kiekes he.” De optocht 2012 is voorbij.

zaterdag 4 februari 2012

Het Vlaggenprotocol, ironie of regeldrift?

Carnaval is het feest van verbroedering, van gelijkheid achter onze maskers. Even los uit het keurslijf, even uit de ban springen. In Ter Apel hebben we een carnavalsvereniging: De Kloosterwiekers. Ik mag daar langs de zijlijn deel van uitmaken. We hebben heuse Ridders en Freules met een jaarlijkse medailleregen voor op onze indrukwekkende uniformen. We hebben een Prins en een Vorst die samen met de Raad van Elf de macht over de gemeente voor een paar dagen overnemen van het gemeentebestuur. Deze hele poppenkast is in feite een parodie op de samenleving waarin we het dagelijks leven leren relativeren.

Deze lessen worden helaas niet door iedereen begrepen. Zo zijn we van overheidswege belast met regels en voorschriften waaraan de bonte carnavalsstoet moet voldoen op het gebied van alcoholgebruik, veiligheid van de praalwagens, wildplassen, geluidsproductiecontroleurs, hulpdiensten, vluchtwegen, verkeersregelaars, stoetbegeleiding en wat al niet meer. Als ik in een goedmoedige bui ben dan zeg ik dat deze regels nodig zijn omdat wegens het wegvallen van wederzijds respect en normen en waarden als gevolg van de individualisering van de samenleving, sociale controle en inzicht in ons eigen gedrag verdwenen zijn. We letten niet meer op ons zelf en op elkaar dus moet de overheid het wel doen. Als ik daarentegen in een kwaadaardige bui ben dan zeg ik dat het komt omdat wegens het ontbreken van enige werkdruk op onze gemeentehuizen, provinciehuizen en departementen de mensen die daar hun dagbesteding hebben uit pure verveling deze regels, gekleurd door hun fantasieloze burgerlijke zwartgalligheid, bedenken. Maar gelukkig kan ik doorgaans goed relativeren.

En de Kloosterwieker, hij ploegde voort, probeert er ondanks de ambtelijke tsunami van regelgeving er het beste van te maken, er op vertrouwend dat de feestvierders begrip hebben voor het lastig pakket waarin men zich bevind. Toch bekruipt me een vaag gevoel van onbehagen, dan denk ik dat er bij de Kloosterwiekers meer aan de hand is dan moeizaam voortploegen. Zo kreeg ik onlangs een mail betreffende het ‘vlaggenprotocol’. Daarin wordt geregeld wanneer de Kloosterwiekervlag aan de gevel mag wapperen. In mijn onschuld denk ik dat het bestaan van het vlaggenprotocol op zichzelf ironisch bedoeld is, met carnaval steken we immers de draak met de geregelde werkelijkheid en in dat licht past dan ook een vlaggenprotocol. Maar ik twijfel, en daar is een gegronde reden voor. Daarvoor neem ik u even mee terug naar de flitstocht van 2011. In mum van tijd was het voorbij, het publiek in verwarring achterlatend. De deelnemers zelf waren beduusd en uitgeput door het moordende tempo. Navraag bij de Opper Optocht Begeleider oogstte louter onbegrip: “We zijn voor het eerst eens een keer op tijd binnen…”, sprak de beste man voldaan. Talloze wagenbouwers werken zich maandenlang dag en nacht uit de naad om een indrukwekkende praalwagen neer te zetten. ’s Nachts droomt men over de optocht, hoe ze zingend en dansend het publiek vermaken, hoe ze de hele middag zelf nog het meest genieten van hun moeizame arbeid in een apocalyptische uitspatting van voldoening, hoe ze samen de sleur van het dagelijkse leven doorbreken in een orgasme van geluk die de hele middag en nacht mag duren. Maar helaas, zie hoe wreed het leven kan zijn. Al deze inspanning dient slechts één ultiem doel: de optocht moet op tijd binnen zijn.

Daarom, beste lezers en lezeressen, vraag ik me wel eens af of wij, De Kloosterwiekers, onszelf niet iets te serieus nemen.