donderdag 28 juli 2016

Bevlogen mannetjes

Er zijn twee soorten musea. De eerste is die van het grote geld. Daar is een schip vol dukaten uit Brussel aangemeerd en daarvan betalen ze echte suppoosten. Streng kijkende mannen en vrouwen met een heus uniform aan wat hen de broodnodige autoriteit verschaft om je daarheen te dirigeren waar de pijltjes naar toe wijzen. Heb niet het lef om daarvan af te wijken.
De tweede is die van liefdewerk oud papier. Daar hangen geen overbodige ge- en verbodsborden en mocht er al eens iets van een aanwijzing nodig zijn dan is dat met een viltstift op een stuk papier aangegeven. Gewoon doorzichtig plakband voor tijdelijke aanwijzingen en duct tape voor de semi permanente aanwijzingen. Geüniformeerde suppoosten hebben ze niet, alleen vrijwilligers. Vaak zijn dat wandelende encyclopedieën die alles van het onderwerp van hun fascinatie weten. Tot in het kleinste detail.


Zo waren wij eens in een spoorwegmuseum. Volgens goed gebruik is in de buurt van ons vakantieverblijf toevalligerwijs altijd iets over treintjes aanwezig. Daar liepen ook een aantal bevlogen mannetjes rond die ongevraagd, per definitie ongevraagd, begonnen te vertellen zodra we  binnen gehoorsafstand kwamen. Zo heeft een van hen ons tot in het kleinste detail uitgelegd hoe de aandrijflijn van een zesassige diesellocomotief is opgebouwd, met inbegrip van alle technische vocabulaire en kengetallen. De naam van de leerling machinebankwerker die op zijn eerste werkdag het kleinste schroefje van de aandrijflijn had gedraaid is me even ontschoten, evenals de meisjesnaam van zijn latere schoonmoeder. Toen het mannetje klaar was moest hij even gaan zitten. Ook wij waren wel toe aan een biertje. En toen moesten die andere 36 locomotieven nog komen. Gelukkig wisten wij het mannetje te koppelen aan een ander stel wat zojuist binnenkwam en argeloos met het weer op krachten gekomen mannetje meeliep. We hebben nooit meer iets van dat stel vernomen.

Onlangs waren wij in Brabant. In Geertruidenberg staat een stokoude kerk. Daar zijn jaren geleden opgravingen gepleegd en daarbij zijn zeer interessante bouwkundige wetenswaardigheden ontdekt. Zo bevonden wij ons in de buurt van een trap die leidt naar een ondergrondse crypte. Het dienstdoende bevlogen mannetje joeg ons voor zich uit de trap af en vertelde ons onderwijl dat het een voormalige schuilkerk betrof zodat de hoge heren ten tijde van hevige beschietingen toch nog veilig ter kerke konden. Nu wordt de crypte gebruikt voor concerten. Tot de benodigde info behoorde ook het hele zomerprogramma, inclusief de muzikanten en/of ensemble, aanvangstijden en entreeprijzen, waarbij moet worden aangemerkt dat daar een kopje koffie bij inbegrepen is. Ik vroeg hem of hij bij de bouw van deze crypte uit de 14e eeuw betrokken was geweest. Neen, dat moet zijn betovergrootvader zijn geweest op wie hij veel lijkt. Wel vroeg hij zich af hoe ik dat wist.

Toen wij klaar waren en ons vriendelijk bij de respectabele heer bedankten voor zijn rondleiding schoot hem nog iets te binnen: “Op 30 juli aanstaande speelt Yanou Cantineau piano-improvisaties. Hier bij ons in de crypte”.

donderdag 14 juli 2016

Gewetensvraag

Dit is het verhaal van een klein zwartgrijs hondje. En dan niet zwart met hier en daar grijze lokken maar gewoon zwart met grijze vlekken. Een soort Lakenvelder maar dan als hond. Ik heb even snel gegoogled en volgens mij was het een Boomerhondje. Langharig, 20 cm hoog en 40 cm lang. Het lag in de deuropening en keek me met zijn zwarte kraaloogjes aan. Meer niet, geen kwispel of blaf, niks.









Vrouwtje, zo heten de bazinnen van dergelijke kleine hondjes, kwam al door de gang aangelopen nog voor ik had aangebeld. Op het moment dat ze opendeed kwam er een man aangerend van een paar huizen verderop. Of ik wel bij hem wil beginnen want hij moet zo weg. Ik vind dat meestal geen probleem maar in dit geval vroeg ik aan Vrouwtje, puur uit beleefdheid omdat ze al in de deuropening stond, of ze het goed vond dat ik eerst even met meneer hier meeging. “Daar kan ik in dit geval wel toestemming voor verlenen.”, sprak ze plechtig. Om acht uur ‘s morgens klinkt dat raar uit de mond van een Vrouwtje en er bekroop me een bang voorgevoel.

Later, eenmaal binnen bij Vrouwtje, begon ze een verhaal over het Boomerhondje. Na 45 seconden geloofde ik het wel en ging doen waarvoor ik gekomen was. Intussen babbelde Vrouwtje verder over Boomer alsof ik nog steeds volop luisterde. Waar ik ook kwam in de woning, steeds klonk op de achtergrond het monotone geneuzel over Rakker, want het bleek dat het Boomerhondje zo heette. Om kort te gaan kwam het hier op neer: Rakker was eerder van een mevrouw in Emmen waar Vrouwtje wel eens kwam en daar lag het de hele dag ‘an de kedde’. Op enigerlei wijze raakte het in bezit van Vrouwtje en nu woont het hier in deze buurt waar iedereen elkaar kent, alles van elkaar weet en als je binnenkomt wordt begroet met: “Poot’n veeg’n!!”. Na 45 minuten zat het er voor mij op. Al die tijd had ze geneuzeld over Rakker.

Mijn bange voorgevoel werd bewaarheid toen ze plotseling vroeg: “Wat had je gedaan als ik niet goed had gevonden dat je eerst met die man meeging?” Ze keek me met een mysterieuze glimlach aan. Ze had me zojuist een bijzonder ingewikkelde gewetensvraag gesteld. Ik moest eerlijk bekennen dat ik geen idee had. Even fronste ze haar wenkbrauwen. Dat vond ze wel een erg kort antwoord. Ze had gehoopt op meer. Toen ik bij de deur was gaf ze het op: “Weet je, Rakker heette eerst, toen hij nog in Emmen woonde, Ronnie! En een paar huizen verderop hebben ze ook zo’n hondje en die heet ook van Ronnie! Dat is wel toevallig! Of niet dan!”

Zonder gewetensbezwaren liet ik haar bij Rakker achter.