vrijdag 27 maart 2015

Dooie dood




Ik moet zeggen, het is een imposante gedaante. Ruim twee koppen groter dan ik, geheel gehuld in een zwarte cape. Zijn gezicht is onzichtbaar in een grote capuchon. De zeis houdt hij in zijn magere rechter hand. Hij staat niet, hij zweeft ongeveer tien centimeter boven de grond. Ik zei niets en Hein ook niet. Hoe het komt weet ik niet maar ik meende enige aarzeling te bespeuren bij de onwelkome gast.
“Ik ben Denap….”. Ja, ik dacht, dan weet hij dat ik het ben, dan is het maar klaar.
“Het is niet jouw beurt. Ik……eh…….heb me vergist...”. Hein was duidelijk niet in zijn normale doen. Wat zijn normale doen wel is weet ik echter niet precies. Ik neem aan dat hij verifieert of hij de juiste kandidaat voor zich heeft en dan met een snelle beweging met zijn zeis een einde maakt aan je leven. Maar het kan best heel anders gaan want ik heb het nog nooit meegemaakt.
“Wil je even binnenkomen?”. Je kunt de verdwaalde dood toch moeilijk zomaar voor de deur laten staan. Het leek me beter om hem van de straat te halen, voor er ongelukken van komen. Hein zweefde dankbaar over de drempel en ging aan tafel zitten. De zeis bleef in zijn hand. Ik wilde hem wel wat aanbieden maar kon me eerlijk gezegd niets voorstellen bij een geraamte met een glas water.
“Ik hoef niks, laat me maar even.” Hij zei dat ik hem had gedroomd maar dat het net leek of ik hem echt riep en dus was hij gekomen. Ik moet erg schaapachtig gekeken hebben.
“Is ook wat lastig uit te leggen”, stelde Hein gerust. Ik vroeg hem of hij bij alle stervenskandidaten langs gaat. Hein legde uit dat dat onmogelijk is want er sterven elke dag honderdduizenden mensen en als hij bij iedereen langs moet is dat geen doen. Het is niet uit te sluiten dat een stervende hem ziet, maar verreweg de meesten gaan gewoon zonder hem. Nog steeds begreep ik er maar weinig van.
“Ik besta eigenlijk helemaal niet, nou ja, niet zoals jij je me nu droomt. Ik besta alleen in de verbeelding. Net als spoken. Jij hebt me nu gezien, of sterker, je droomt me nu zo sterk dat het lijkt alsof je me ziet, maar dat is dus niet zo.”
“Dat kan wel zijn, maar of je nu bestaat of niet, dood is dood. Je kunt geloven dat spoken bestaan, maar tastbaar bewijs voor hun aanwezigheid is er, in tegenstelling tot jou, niet”.
“Je ziet het verkeerd, de dood bestaat weliswaar, maar een geraamte met een zeis die je komt halen bestaat niet, hetzij in de verbeelding van stervende mensen met een levendige fantasie”.
Het was even stil. Ik moest er even over nadenken. Normaal geloof ik helemaal nergens in, maar nu zit ik doodleuk oog in oog met een ommanteld geraamte met een zeis in zijn hand die zegt dat hij niet bestaat. Als dat maar geen precedent schept.

“De dood als illusie…..”. Soms probeer ik ook wel eens iets grappigs te zeggen. Hein bewoog even met zijn zeis en boog de capuchon in mijn richting, alsof hij me aankeek. Ik kreeg het meteen steenkoud.
“Je kan ook te ver gaan, Denap……”.
Hein had kennelijk een kort lontje en daar was ik best een beetje ongerust over. Ik was trouwens ook wel zo’n beetje klaar met de dood, over niet al te lange tijd ging de wekker.
“Ik moet gaan, je wordt zo wakker”.
“Okee…..”. Men moet in zulke situaties niet al te opgelucht overkomen.
“Kan ik nog iets voor je doen?”. Ik durfde me niet af te vragen wat hij daarmee kon bedoelen.
“Om de dooie dood niet…..”, riep ik flink, toen hij al weg was.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten