vrijdag 26 april 2013

Het omaatje op het balkon

Vaak zit ze voor het raam van haar appartement op de eerste verdieping, vanwaar ze ruim zicht heeft over de drukke straat beneden en het kanaal er naast. Zomers zit ze op haar kleine balkonnetje en zwaait naar de boten die voorbij komen. Het bootjesvolk zwaait altijd terug. “Kijk”, zeggen ze tegen elkaar, ”Het omaatje zit er nog steeds”.  Ze hoort ze wel, maar ze glimlacht alleen maar. En zwaait naar de bootjes. Laat ze maar, laat ze maar blij zijn, ze hebben immers vakantie. Vakantie die zij nooit heeft gehad. En nog niet heeft. Haar werkzame leven raast nog in alle hevigheid in haar door. Het beheerst haar dag en het beheerst ook de nacht. Soms scharrelt ze door haar kleine kamer en bladert in oude boekjes, prenten, fotoalbums. Dan begint ze zomaar een liedje te neuriĆ«n uit vervlogen tijden. Haar blik wordt zachter en de straat en de bootjes bestaan dan even niet meer. Dan heeft ze een paar ogenblikken vakantie, even terug in haar kinderjaren.

Ze trouwde met hem toen ze twintig was. Zijn vader had haar gewaarschuwd, had zelfs op haar ouders ingepraat. Doe het niet, trouw niet met hem, hij deugt niet, hij stort je in de ellende. Maar ze was eigenwijs en verliefd en deed het toch. Ze begonnen een zelfbedieningskruidenierswinkel. Dat was toen een ongekende noviteit. Achteraf nog een wonder dat ze het zo lang heeft volgehouden. En al even wonderlijk dat ze vier kinderen met hem kreeg. Terwijl, geeft ze toe, het vanaf het begin al mis was. Het drinken, de vrouwen, mooi weer spelen, met geld strooien. En het slaan. Het slaan was erg. Bont en blauw sloeg hij haar, soms tot bloedens toe, als hij weer dronken was. En dronken was hij vaak. Maar de kinderen deed hij niks. Dat was nog een geluk bij een ongeluk. Maar ze werden wel wakker als hij weer zo’n bui had, en moesten machteloos toekijken hoe hun moeder klappen kreeg. Soms renden ze in paniek de straat op, in hun pyjama door de nacht, naar de politie, naar de dokter, naar de buren. Help! Help dan toch!

Maar het allerergste vond ze het bedrog. Naar de buitenwereld was het zo’n vriendelijke man. Behulpzaam ook. Veel geld op zak. Regelmatig ging hij vreemd, zelfs met klanten die hij in ruil voor sex gratis liet winkelen. Maar ook met gewillige winkelmeisjes in het magazijn. En vaak bezocht hij prostituees. Vooral die laatsten maakten het bont, dan had hij een keer geen geld op zak en belden ze de andere dag bij haar aan, of ze wel even wilde betalen voor haar man….

Het bedrog, de pijn, de angst, de vernedering.  Maar ze kon niet bij hem weg, er was immers de winkel. En de sociale dienst bestond nog niet. Zo hield ze het vol, voor de kinderen en voor de winkel. Tot het geld op was. Ze gingen failliet. Dat was de druppel. Eindelijk zag ze in dat ze bij hem weg moest gaan. Om te overleven. Zelfs na de scheiding bedreigde hij haar en bezocht hij haar s’ nachts, als hij verzwakt, dronken, dakloos en ten einde raad was. Als ze hem niet binnen liet dan gooide hij de ramen in. Dan kwam de politie weer en nam hem mee. En zij bleef zitten met de kapotte ramen, in het holst van de nacht. Ooit bezocht ze eens een psychiater, eigenlijk deed ze het voor haar man, maar het liep anders. Aan het eind van het gesprek maakte de psychiater haar duidelijk dat haar man niet te redden was maar dat ze aan zichzelf moest denken. En hij raadde haar aan een boek over haar leven te schrijven, het zou beslist een bestseller worden. Maar ach, wie schrijft er nou een boek. En er zijn er zoveel met een man die drinkt.

Het boek zal er wel niet komen denk ik. Eigenlijk best jammer, niet voor de top tien van best verkochte boeken, maar voor haar zelf. Als erkenning voor haar verrot geslagen leven. Daarom schrijf ik het hier op, als eerbetoon voor het vriendelijke omaatje op het balkon, zwaaiend naar de bootjes.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten