donderdag 9 oktober 2014

Gemeentehuis

Ze was knap. Een blonde schoonheid, strak in ’t vel met voldoende reliëf. Ze zal zo rond de 25 zijn geweest. Als ik zou zeggen dat ze tegen de dertig liep zou ik haar ernstig tekort doen. Ze zat alleen in een kamer op de bovenverdieping. De verdieping van de burgemeester en de wethouders. En van de gemeentesecretaris. De bovenverdieping heeft een extra verhoginkje. De kamer van de burgemeester en de gemeentesecretaris liggen boven de hoofdingang van het gemeentehuis, vandaar. Zou dat toeval zijn of heeft de architect expres die kamers in het hogere deel gesitueerd? De kamer van de blonde schoonheid grenst aan die van de burgemeester, net voor het trapje. De ligging van haar kamer lijkt haar een speciale status te verschaffen. Of heeft ze vanwege haar moeilijke karakter met bijbehorend gedrag een kamer voor zich alleen?

Ik heb wel eens geroepen dat ik graag ambtenaar in een gemeentehuis zou willen worden. Makkelijke werktijden, geen overuren, koffie bij de vleet en weersonafhankelijk. Let it snow, let it snow, ik zet nog een stempeltje of zo. Of ik doe het niet. Net zo makkelijk. Geen mens die het merkt. Maar zoals altijd bedriegt schijn. Op hoe meer plekken ik kom, hoe vaker ik merk dat dingen anders zijn dan het schijnt. Als dat zo doorgaat word ik nog eens een gematigd, relativerend mens. Een schrikbeeld dat me slapeloze nachten bezorgt. Zo sprak ik in dit gemeentehuis met een van de wethouders en bezag hun kamers. De gezinsfoto’s aan de muur. De kindertekeningen van de plaatselijke basisschool, de selfies met de ingezetenen uit de lagere sociale klasse. De krantenknipsels uit de plaatselijke en regionale bladen. Een en al betrokkenheid. Het is me duidelijk, ik moet mijn vooroordeel over bestuurders herzien.


Ook de mannen en vrouwen in de kantoortuinen en de kleinere kamers voldeden niet geheel aan het beeld wat ik van ze had. Er werd gewerkt en men benaderde de burgers vriendelijk, voorkomend en met respect. Maar, geloof het of niet, af en toe gingen mij de nekharen overeind staan. Het onderhuidse, het onuitgesprokene. De vileine speldenprikjes, de glimlachjes waar je de traanvliezen van bevriezen. En eerlijk is eerlijk, er waren ook mensen die zeer aan mijn vooroordeel beantwoordden. Twee dames aan de bezoekersbalie, ongeveer twee korte bezoekjes per half uur, tussendoor wat kopieerwerk, besteedden het grootste deel van hun tijd aan zelfbeklag over de werkdruk. Roerend waren ze het met elkaar eens, leek het. En dan opeens, onverwacht, net op het moment dat ze dacht dat de verhouding weer goed was, het vlijmscherpe lemmet, van achteren, vlak naast de wervelkolom tussen twee ribben door rechtstreeks in het hart, waarna haar het huilen nader stond dan het lachen.

Ik ben er tot twee keer toe getuige van mogen zijn dat onze blonde schoonheid uit de eerste alinea vanuit de heup met hagel schoot op, kennelijk, ondergeschikten. Daar word je niet blij van. Die agressie, die felheid. Die botte respectloosheid. Ik vraag me af wat er in het nog zo korte leven van het kind is misgegaan dat ze zich op deze manier meent te moeten gedragen. Of in welke afhankelijke positie je als gemeenteambtenaar moet verkeren om een dergelijke behandeling van je baas te accepteren. Ik heb altijd volgehouden dat een gemeenteambtenaar niet overspannen kan raken. Maar bij deze trek ik dat vooroordeel in. Ik heb een paar dagen in een gemeentehuis mogen verkeren en dat verschafte me de mogelijkheid een en ander te observeren. Petje af. Ik zou het nog geen week in die slangenkuil uithouden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten