dinsdag 29 oktober 2024

Massey Ferguson

Trots op de trekker. Van een jongen die geen boer werd.









Ik heb een oefening voor jullie. Het gaat als volgt: ga rechtop staan, duw de heupen een klein beetje naar voren, de handen in de zakken, trek je hoofd een beetje naar achter, hierdoor zakt je kin een beetje op de borst. Trek dan ook je schouders iets naar achteren, niet teveel want dan raak je uit model. Frons je wenkbrauwen licht, probeer tegelijkertijd niet te streng of bozig te kijken maar met een nauwelijks waarneembare glimlach, desnoods met één mondhoek. Wat je wil uitstralen is zelfbewustzijn en trots. Spreek dan de volgende zin uit: „Massey Ferguson. 120 pk.“ Beetje monotoon, niet te zangerig en vooral niet te hoog. Het moet klinken alsof het voor jouw de gewoonste zaak van de wereld is maar toch diep van binnen flink trots. Niet iedereen heeft een Massey Ferguson met 120 pk maar jij wel. Dit moet je een paar keer oefenen voor je in de juiste stemming bent en je de zin met zelfvertrouwen kan uitspreken: „Massey Ferguson. 120 pk.“ Nog maar eens: „Massey Ferguson. 120 pk.“  Voel je het?

Ontspan maar weer even. Nu doen we wat anders. Ga in een gemakkelijke stoel zitten. Niet lui achterover maar een beetje rechtop, met de rug los van de leuning. Houdt je knieën tegen elkaar. Vouw je handen licht, de ene hand in de andere en leg ze op je knieën. Duw je schouders naar voren. Je voelt meteen wat je uitstraalt: verlegenheid, bescheidenheid. Spreek dan de volgende zin uit: „Kubota. 78 Kw.“ Zeg het wat langzaam, bedachtzaam. Beetje hoge stem maar niet overdreven met je kopstem. Beetje zangerig mag wel. Maak de a van Kubota een heel klein beetje langer. Maak ook de w van Kw wat langer. „Kubotaa. 78 Kawee.“ De toon wordt aan het eind van de woorden wat lager. „Kubotaa. 78 Kawee.“ Voel je het verschil?

Echtgenote en ik reden laatst in de namiddag van het oppassen terug naar huis. De radio stond op Radio Noord. Waar je Groningen hoort. Gedurende enige tijd kwam steeds de volgende zin voorbij: „Op de Massey Ferguson, ik wol dat ik die rieden kon, deur de braggel en de stront, Massey Ferguson.“ Het deuntje en het stukje tekst beten zich in mijn schedel vast als een teek in je knieholte. Het schuurde, wrong, vloekte. Iets klopt er niet aan dat liedje. Het heeft een grote irritatiefactor. Maar wat is het? Waar gaat het mis?

Thuis aangekomen ging ik Googelen. Ik wilde er meer van weten. Ik speelde het liedje een paar keer af. Op zich niks mis mee, de artiest kiest zijn onderwerp en de luisteraar mag er iets van vinden. Zo gaat dat nou eenmaal. Maar deze bleef hangen. Ik kwam er niet af. De volgende dag, ik zat rustig met mijn trein te spelen, schoot het me te binnen. Het eerste wat bij me opkwam was dat de schrijver geluk had dat het een Massey Ferguson betrof. Niet alleen vanwege die 5 lettergrepen die in dit geval makkelijk in de melodie waren te gieten. Ook vanwege de naam. Ik bedoel maar, het had ook een Fendt, Case of Claas kunnen zijn. Zo’n liedje krijgt dan meteen een heel andere klank. Maar dat is niet wat mij stoort. Het tweede wat bij me opkwam was de manier waarop het gezongen wordt. Aan de ene kant heb je de jongen van 7 jaar oud die, zittend op de trekker, graag boer wil worden. Wat een machtig gevoel moet dat zijn voor zo’n kind, dat grote stuur in je knuisten en die onmetelijk lange motorkap voor je. En je ziet de voorwielen zich moeiteloos een spoor vreten door de blubber. Ik kan me dat goed voorstellen. Het is de Massey Ferguson boer van de eerste oefening. Aan de andere kant heb je de man van nu, die zich dit tafereel herinnert en er een liedje over schrijft. Wellicht in een wat weemoedige bui? Kan ik me ook goed voorstellen. Dat is de Kubota boer uit de tweede oefening. En dat is precies waar het wringt. De trots van de Massey Ferguson boer bezongen op de Kubota manier.

maandag 14 oktober 2024

Bobbi en Jezus 

Het begon met het optreden van Mooi Wark op het Vroug Thuus Festival 2024 te Ter Apel. In de nabespreking vond ik het op Normaal lijken en via Normaal kwamen we op Jovink en de Voederbietels en via de Voederbietels kwamen we op Bökkers. Ik wist niet wie of wat Bökkers is maar ik begreep dat deze band een song had met als titel Jezus. Daar moest ik het mijne van horen want als ik Jezus hoor word ik nieuwsgierig. YouTube verschafte me die mogelijkheid. Het gaat over een jongeman wiens vriendin van hem vervreemdt omdat ze meer en meer in de ban raakt van Jezus. Ik meende de melodie te herkennen maar heb tot op heden niet ontdekt welk nummer dat dan zou kunnen zijn. Misschien dat jullie even kunnen gaan luisteren. Ik hoor het graag.


Het Vroug Thuus Festival was wederom zeer gezellig. Ik heb me echter met de muziek nauwelijks bemoeid, ik had het veel te druk met kletsen met oude bekenden. Oud in jaren en oud in ’van lang geleden’. Natuurlijk mocht ik met Hannah Mae. Hannah komt uit Nieuw Weerdinge en dat schept een band. Mooi dat ze het Vroug Thuus Festival wilde aandoen. Na enige tijd ging ik zogenaamd bier halen om niet meer terug te keren in de dampende moshpit van 15 jarigen die flauw vielen omdat ze de hand van Hannah hadden aangeraakt. Daarna kwam Mooi Wark. Nou ja, weet je, ik heb nou eenmaal niet zo heel veel met grote groepen mensen die dicht bij elkaar staan. Het lawaai doet me zeer aan de oren en de dreun van de bassen brengt mijn hartslag van slag. Het is net reanimeren van iemand die nog gewoon binnenwesten is en rechtop staat. Kortom, ik heb een rustig plekje opgezocht om het spektakel van veilige afstand te kunnen volgen.

Afijn, de clip van Bökkers‘ Jezus is het bekijken waard, voormalig pornoactrice Bobbi Eden speelt de vrouwelijke rol. Ik wist niet wie Bobbi Eden is dus dat moest ik ook eerst googlen. Het nummer is uit in 2014. En 10 jaar is in de digitale wereld een eeuwigheid. Wat ik vond was een recensie welke destijds is verschenen op de website Katholiek.nl. Een hoop commotie voor wie dat wil, voor de wat ruimer denkenden onder ons is het gekrakeel om niks. Het mannen-instituut kerk heeft nogal wat gevoelige plekjes en Bobbi is toevallig een ster in het vinden van gevoelige plekjes bij mannen. Daar zal het wel mee te maken hebben.

 

 

zondag 29 september 2024

 Vroegpensioen


Wij woonden vroeger aan een laan met statige bomen. Achter ons huis lag een bos. Daar speelden wij vaak cowboys en indianen en die zitten doorgaans rond een kampvuur. Dat wisten wij van cowboyfilms. Dus een kampvuur moest er komen. Op kampvuren in een droog bos wordt door volwassenen vaak wat afkeurend gereageerd. Zo kon het gebeuren dat toen wij thuis kwamen moeder op barse toon vroeg of wij soms vuurtje hadden gestookt in het bos. Natuurlijk ontkenden wij dat in alle toonaarden en dat was voor moeder een sterke aanwijzing dat haar vermoeden juist was. Hier moest ik aan denken toen ik De Oude Weg editie 211 las.


Als ik dit schrijf is het 19 juli 2024, vlak voor mijn prepensioen. Mijn eerste klus vandaag was het vervangen van een dakventilator. Hiervoor had ik de hulp ingeroepen van een jongere collega. Sterker, leniger en sneller dan ik. Mijn taak bestond voornamelijk uit wat laatste tips en trucks en even kijken of alle draadjes aan het juiste klemmetje zitten. Dat was natuurlijk het geval, hij weet het allemaal al lang. Na de dakventilator gaat hij zijns weegs en ik ga verder alleen op pad.

Hoewel mij is verzekerd dat mijn kennis en ervaring zeer gemist zullen worden weet ik dat er straks geen vragen zullen komen en dat na twee weken mijn naam niet meer genoemd wordt. Ik heb dat gezien bij het vertrek van vroegere collega’s; dat we tegen elkaar zeiden: ‘Oh jee, hoe gaan we dat gat opvullen?’ Nou, dat gaat vanzelf, en snel ook. Niemand is onmisbaar en zo hoort het ook te zijn. Ik ben de laatste weken veel met collega’s op pad. Jongens die net begonnen zijn, of nog niet weten of ze wel zullen beginnen en jongens die menen nog een laatste kunstje van mij te kunnen leren. Maar vandaag dus weer even een dagje alleen, zoals vroeger. Storingen rijden. Of ‘bonnetjesdag’ in jargon. Van hot naar haar over weggetjes waar je nooit langs komt naar plekken waar je nooit eerder was. Ik besef dat dit mijn laatste dag alleen is. De planning tot de afscheidsreceptie is gevuld met klussen voor 2 man. Ook leuk, maar ik werk nou eenmaal liever alleen.

Ik heb geen spijt van mijn vroegpensioen. Sterker nog, ik kijk er naar uit en de laatste drie maanden duurden langer dan de twaalf jaar hiervoor. Echt de laatste loodjes. En toch, nu ik dit schrijf op een mooi plekje langs een mooi Drents weggetje met een kopje koffie uit de thermosfles, daalt het besef neer. Dit ga ik nooit meer meemaken. Misschien een titel voor een boek: “De vierenzestigjarige man die uit zijn werkbus klom en verdween”. Maar ik heb helemaal geen tijd om een boek te schrijven, hobby’s en interesses en nuttige werkjes in overvloed. Ik verheug me op de zondagavonden, als het voorbije weekend gewoon nog vijf dagen langer duurt, en op de winter, als het rotweer is en ik niet in alle vroegte de deur uit hoef. Tenminste, dat stel ik me zo voor. En mocht ik toch spijt krijgen van mijn vroegpensioen dan solliciteer ik gewoon als conciërge bij Aurelia Onderwijs, locatie Ter Apel……. Nee hoor, geintje.

zondag 19 april 2020

Poters


We hebben een grote tuin. Ruim 1400 vierkante meter. Gelukkig staat ons huis er ook op, dat scheelt. Verder is er veel straatwerk, vooral van toen ik nog marktkoopman was. Eigenlijk had ik beter een markt op mijn eigen plein kunnen organiseren, dat had een hoop kilometers gescheeld. Verder is er veel gras waar elk jaar 60 kilo kalk op gaat tegen mos. En naast ons huis, aan de straatkant, hebben wij een siertuin. Oorspronkelijk lag er gras, toen wij er kwamen wonen heeft een kennis van mijn schoonvader zaliger er een heleboel struiken en bomen in gepoot en dat zag er aanvankelijk niet slecht uit, maar gaandeweg maakte moeder natuur er steeds meer een puinhoop van. Er werd wel eens een kleine hint uitgedeeld. Zo van “Elke tuin heeft onderhoud nodig….”. Mwoa, het zal wel. Soms groeide er een mooi plantje en dat werd elk jaar groter en verscheen op meer plekken en ik vond dat een bonus van moeder natuur. Gratis bodembedekkers. Maar mensen die er voor hebben doorgeleerd wisten te vertellen dat dat leuke plantje onkruid is. Dat heb ik nooit begrepen. Noem het plantje dan geen onkruid maar geef er een welluidende naam aan en het probleem is over. Maar zo werkt het niet. 



Vorig jaar, of twee jaar geleden, kwam er tegenover ons, aan de overkant van het kanaal, een tuinman wonen. Hovenier heet zo iemand tegenwoordig. Een echte, met machines en gereedschap en aanhangers en wat dies meer zij. En die heeft er ook voor doorgeleerd. Dus het jonge gezin had de gordijntjes nog maar koud voor de ramen of ik stak de brug over en klopte op het keukenraam. De deur ging open en ik kreeg koffie. Gevulde koek ook nog. Na enige tijd wees ik op de groene hel naast ons huis en vroeg: “Kun jij daar wat mee?”. Nou, dat kon hij wel. Ik heb wel bedongen dat er een flinke portie steen in het ontwerp moest zitten want ik had al zo’n donkerbruin vermoeden dat een onderhoudsvrije tuin een illusie is. Afijn, er kwam een plan en een offerte en we zeiden ‘Ja’. Dus nu heeft de groene hel plaats gemaakt voor een echte siertuin. Onder architectuur aangelegd. Echtgenote en ik beloofden elkaar plechtig dat we moeder natuur ernstig aan banden zouden leggen en tot nog toe lukt ons dat aardig.

Dan lopen we even naar de achtertuin. Of achterplein, wat je wil. Daar had ik jaren geleden al eens twee vakken van 25 vierkante meter klinkers uit gehaald, het gele zand afgegraven en een vrachtwagen zwart zand laten aanrukken. Maar ook van die twee vakken maakte moeder natuur een gruwelijke puinzooi. Moeder natuur is helemaal niet zo aardig als iedereen wel zegt. In het linker deel plantte ik twee berken. Opslag uit andere delen van ons perceel. Die opslag is nu uitgegroeid tot twee serieuze bomen. Ik heb er zelfs al eens wat takken afgezaagd want het werd een heel bosperceel. Verder groeit daar niet veel want die bomen slurpen al het water op. Na de droge zomer van vorig jaar is het een soort woestijn geworden met twee berken er op. Daar heeft moeder natuur dan weer niet van terug, van droogte. Op het andere vlak deden wij ons best om er iets van te maken maar het bleef aanmodderen. Echtgenote had wel eens iets gezegd over ‘een kasje of zoiets, tomaatjes en zo’. Op internet zocht ik een bouwplan want zo’n ding kopen was me te duur. Was leuk om te doen. Ik had een paar flinke stukken Trespa platen liggen. Van een reclamebord boven een winkel. Na jaren van bewaren zei de eigenaar: “doe er maar wat mee”. Daar maakte ik grote bakken van zodat we niet op onze knieën door de kas hoefden te kruipen. Zaaibedden op 70 cm hoogte. Het is warm en vochtig in de kas en dat was precies de bedoeling. Ik kocht een tomatenplant en een paprikaplant. De tomaat mocht niet in de zaaibak want die is familie van de aardappel en als je dan volgend jaar daar weer een tomaat plant dan krijg je enge ziektes. Stengelrot, groentepest, wortelsnot en vruchtmaleur. Ik begreep er maar weinig van. Gelukkig mocht ik de tomaat wel in een grote pot planten en die in het zaaibed ingraven. Als ik dan het zand uit die pot in het najaar weggooi gaat het goed. Goede raad was gratis dit keer dus dan ben je wel gek als je het advies niet opvolgt.

De overige 14 vierkante meter was echter nog steeds een puinhoop. Met name omdat we niet wisten wat plant was en wat onkruid. Af en toe spitte ik de hele bups om en dan was het afwachten wat er weer op kwam. Soms kregen we ergens een stek van iets en dat kwam er ook in. Maar het jaar daarop wisten we niet meer wat de stek was of het kwam boven op plekken waar we het niet gepoot hadden. Magisch. Toen opperde ik om het stuk direct naast de kas rigoureus van alle groene rotzooi te ontdoen en er aardappels in te poten. Dan weet je in ieder geval zeker dat alles wat geen aardappel is er uit moet en dan houden we na het aardappelseizoen een stuk grond over waar we wat mee kunnen. Een vriend, die van die Trespa platen, is ook een echte groenteman en die stopt elk jaar van alles in de grond en dan kom je na een paar weken kijken en dan zijn staat er een paradijstuin te pronken waar Adam en Eva jaloers op zouden zijn geweest. En je kunt alles op eten, ook de appels. 

Dat wil ik nu dus ook. Dus ik toog eergisteren naar de plaatselijke kweker en vroeg om poters. Die waren al twee weken op. Heb ik weer dacht ik. Maar hij zei dat er in de Mussel nog wel wat te krijgen was. Daar koop ik ook altijd mijn kalk en kunstmest voor op het gras. En nu dus ook pootaardappelen. Ik wordt nog eens een echte boer. Men verwees me naar een aparte afdeling in de loods en daar stonden zoveel aardappels dat heel Polen er een jaar van kan eten. Ik heb me nooit gerealiseerd dat er zoveel soorten aardappels zijn. Zou je het verschil kunnen proeven? Vast wel. Ik vroeg aan een voorbijvliegende heftruck welke ik moest hebben. Wil je vroege of late vroeg hij. Doe maar iets er tussen in meende ik, wist ik veel. Als ze maar zorgen dat de bodem met groen bedekt wordt. Maar aardappels zijn tevens om op te eten dus ze moesten ook lekker zijn. Er stond nog een flinke stapel Lekkerlanders. Die zijn kennelijk wat incourant want er waren er nog een heleboel van. Maar als je Lekkerlander heet dan zal je wel om op te vreten zijn vermoedde ik dus die nam ik. Vier rijtjes van zeven poters pasten precies op mijn aangeharkte kavel naast de kas leerde ik van het internet. Dus ik kocht er dertig. En geloof het of niet, ik hield er twee over. Die laatste twee liggen nu naast het rijtje stokrozen te wachten op de dingen die komen gaan. Stokpoters noem ik ze liefkozend.

zaterdag 22 februari 2020

55 jaar carnaval op Ter Apel


 
Op 22 februari 2012 schreef ik het volgende stukje:
Aan het eind van dat verhaaltje zag ik mezelf staan, dik 20 jaar later, langs de optocht terwijl een Kloosterwieker met een emmertje langs komt. 


Maar het liep anders. Het is nog maar februari 2020 en inmiddels is Abraham voor mij een schim uit het verleden. Ik sta met mijn rug geleund tegen een hek een broodje hamburger naar binnen te werken. Alleen. Koud half zeven. Vrouw en kinderen zijn al naar huis. Ik was op zoek naar oude bekenden. Twee of drie gezien. Oud waren ze inderdaad. Rivella en Cola, dat spul.  Zojuist de laatste ridder overhandigd aan zijn chauffeur. Zal wel een zoon zijn geweest, of een ander familiestuk. Er loopt een jonge vent voorbij in jacquet met steek. Vers van de tiet. Het schiet me eventjes door het hoofd dat de jeugd van tegenwoordig zich nu zelfs al verkleed als Kloosterwieker als ik besef dat het een echte is. Zo jong? Zag ik er vroeger ook zo uit toen ik Kloosterwieker werd? Of halen ze tegenwoordig hun jonge aanwas rechtstreeks uit de brugklas?

Dan besef ik dat het niet aan hem ligt maar aan mij. De jongen moet zich hebben verbaasd. Met Carnaval kom je de gekste dingen tegen hebben zijn meer ervaren kornuiten hem verteld. Nou, dat blijkt. Een oude aangeschoten vent met een broodje hamburger. Het moet toch godverdomme niet veel gekker worden. Toen ik vroeger zo’n figuur tegen een hek zag leunen dacht ik bij mezelf: moet je dat zien. Weet zijn vrouw dat hij hier is? Moet iemand hem niet naar huis brengen? En nu sta ik er zelf. Ik kom in beweging. De tent in. Vroeger kwam je dan een buslading verse oude bekenden tegen en ging het feest gewoon verder. Nu kijk ik in een zwart lawaaierig gat. Ik krijg meewarige blikken. Iemand groet me beleefd. Vast een kind van iemand die ik behoor te kennen maar wiens naam en context me compleet ontgaan. Ik draai me om. Aan de overkant van het patatplein is nog een tent. Het heet de Black Jack-tent. Ik zie mannen met uniformen, Kloosterwiekers, gele hesjes. Ik loop er langs. Ik kijk alweer de duisternis in. Ik zie twee gezichten. Oh ja, die. Zij hier? Dat moeten zij ook gedacht hebben: Albert hier nog? Alleen? Achter mij hoor ik mensen praten. Ik draai me om. Mensen laten hun toegangsbewijs zien aan de uniformen en de gele hesjes. Dat hebben ze mij niet gevraagd: ‘Meneer, mag ik uw toegangsbewijs?’ Ze moeten mijn lege verdwaasde blik hebben herkend. Een oude vent die nog even denkt dat hij 30 is. Die gaat zo vanzelf wel weer weg hebben ze gedacht toen ze me vertederd negeerden. Ze krijgen gelijk.

Het wordt zo langzamerhand een gênante vertoning. Ik ga naar huis. Ik hoor hier niet. Ik hoor hier niet meer kan ik beter zeggen. Ik ben op de verkeerde plek in andermans tijd. Een relikwie uit mijn eigen jeugd. Bij de toegangspoort staan Kloosterwiekers. Dat moesten wij vroeger ook. Bij de poort staan. Opletten, orde bewaren, laten zien dat we er zijn en de boel in de gaten houden. Ik loop er langs. Ik herken hem. Eentje uit mijn lichting. Hij zal iets jonger zijn dan ik schat ik. Hij herkent mij ook natuurlijk. Ik zeg: ‘Goh, sta jij hier nou nog?’ Hij kijkt me aan. Ik zie het aan zijn ogen. Hij meent het uit de grond van zijn hart als hij zegt: ‘Pfff, ik heb hier zooo géén zin in…..’. Hij wil naar huis en dat snap ik heel goed. Maar ja. Kloosterwiekers never die, they just fade away…… Ik niet, ik stapte jaren terug al uit het gilde. Nu ben ik gewoon een burger. Een oude man alleen die tegen een hek leunt met een broodje hamburger. Pathetisch. Een verdomd treurige vertoning.

zondag 9 februari 2020

Russells Teapot





Een vriend stuurde me deze plaatjes van een bladzijde uit een scheurkalender. Of ik bekend ben met de stelling van Bertrand Russell. Ja, Russells Teapot is mij bekend. Ik zou bijna zeggen: is mij ‘natuurlijk’ bekend want Russell  is zo ongeveer het eerste wat een beginnend atheïst op zijn of haar zoektocht naar religieuze vrijheid tegenkomt. Over Vanno Jobse moest ik even nadenken. Vanno heeft er een probleem mee dat Russell “het verschil tussen een gelovige en een atheïst reduceert tot een meningsverschil over het bestaan van God.” Ik ben het daar echter volkomen mee eens want in wezen is dat inderdaad de kern van het verhaal. En dat bevestigd Vanno zelf, vermoedelijk onbedoeld, in zijn volgende zin namelijk “de waarheid van een religieuze overtuiging is een subjectieve ervaring, die niet objectief kan worden bewezen.” En daarmee slaat hij de spijker op zijn kop. Waarom zou je dan van een atheïst verlangen dat hij bewijst dat God niet bestaat? Het is immers een subjectieve ervaring? Vervolgens stelt Vanno dat Russell zou stellen dat er alleen bewijslast rust op positieve beweringen en dat wil hij aantonen door het woord “God” te vervangen door “Bertrand Russell”. Dat is een knap staaltje apologetiek: het veranderen van de spelregels gedurende het spel. Het bestaan van Bertrand Russell is namelijk geen subjectieve ervaring, tenzij Vanno wil beweren dat Bertrand nooit bestaan heeft: “Je kan wel beweren dat Bertrand Russell een Britse filosoof was die leefde van 1872 tot 1970 maar bewijs dat maar eens, Bertrand Russell is een subjectieve ervaring!” Ik geloof en hoop dat zelfs Vanno Jobse deze stelling niet aandurft. Hij reduceert echter met deze vergelijking God tot een persoon met een inschrijving in een geboorteregister. Dus kom ik met de volgende uitdaging voor Vanno: toon mij het uittreksel uit het geboorteregister van God en ik ben overtuigd.

zaterdag 11 januari 2020

Het groene goud.

Biomassa is het groene goud. Het toverwoord voor alles wat er mis is in de wereld. Staatsbosbeheer loopt er zowat op binnen. De overheid heeft miljarden euro’s aan subsidie gepompt in biocentrales. De smoes hier achter is dat het verbranden van snoeiafval co2 neutraal is. Dat zit zo: kolen en olie zit al miljarden jaren in de grond en als je het naar boven haalt en verbrandt dan komt er co2 vrij en dat is slecht. Olie en kolen zijn niets meer of minder dan biomassa. Bloemen verwelken, rozen vergaan, maar als olie en kolen blijven ze altijd bestaan. Snoeiafval groeit een paar jaar in je tuin en als je dat verbrand komt er ook co2 vrij maar dat geeft niks. Dus als ik een palletkachel zou kopen dien ik een goed doel.





Ik weet niet of er iemand bij mij in de buurt woont met een longaandoening maar mocht u zich aangesproken voelen: ik heb geen palletkachel, geen open haard en geen brandton in de tuin. Ik heb wel een houtkacheltje in mijn tuinhuisje maar die brandt maar 1 keer per jaar, bij het oliebollen bakken. Vergeef het me alstublieft. Maar als u de komende tijd toch overlast van mij meent te ervaren weet dan dat dit op verzoek is van uw eigen overheid. Want tot een paar weken geleden bracht ik mijn snoeiafval altijd braaf naar Stortplaats Renewi te Ter Apel, voorheen Gansewinkel. Beter bekend onder de oude naam, Wolter Potze. “Even een karretje rommel naar Wolter Potze brengen….”, u kent dat wel. Wolter Potze was vroeger een lokaal bedrijf wat de afvalverwerking voor de gemeente Vlagtwedde organiseerde. Maar lokale ondernemers zijn uit, tegenwoordig moet je dingen ‘centraal’ regelen. Door dingen centraal te regelen gaat de service omlaag en gaan de kosten omhoog en dat vinden bestuurders fijn. Zo, nu weet u meteen hoe ik er in sta.

Voor mijn twee aanhangertjes snoeiafval was ik altijd 5 euro per karretje kwijt wat ik met een verliefde blik overhandigde aan de lieftallige schoonheid achter haar loket op de stortplaats. Het trotse Gansewinkel pronkte op de blauwe bodywarmers. Telkens als ik een karretje rotzooi wegbracht dacht ik dankbaar: ‘Dat heeft Vlagtwedde toch maar mooi voor me geregeld’. Totdat vertroebelde geesten betoverd raakten door het toverwoord ’fusie’. Calimero Vlagtwedde met geld genoeg moest fuseren met Calimero Bellingwedde met artikel 12. Ik had nooit gedacht dat toenmalig minister dit idee zou goedkeuren maar ik had ongelijk. De rest is geschiedenis. In al haar wijsheid heeft de gemeente Westerwolde nu bedacht dat het storten van een kuub snoeiafval 20 euro moet kosten. Dus in plaats van een tientje per jaar ben ik nu 40 euro kwijt (2 karretjes van 1 kuub), en als ik pech heb en de dienstdoende stortplaatsmedewerker vind na een doorwaakte nacht in de kroeg dat mijn aanhanger twee kuub bevat, 80 euro. En ik kan daar niets tegen doen want hij heeft een oranje hesje aan. Dus. En als het me niet bevalt neem ik de rommel maar weer mee naar huis. Lekker puh. Omdat ik altijd de slechte kanten van een beslissing zie (een van mijn goede eigenschappen want goedgelovigheid is des duivels oorkussen) denk ik nu dus dat deze tariefstijging van 400 tot 800% (afhankelijk van het humeur van het oranje hesje) bedoeld is om de kosten van de vorming van de nieuwe gemeente Westerwolde terug te verdienen. Daarmee is mijn weerzin tegen de fusie bevestigd: de burgers van Vlagtwedde gaan bloeden voor de failliete boedel van Bellingwedde. Gedane zaken nemen geen keer en het leven gaat door en men moet niet omzien in wrok. Maar toch.

Ik ben niet arm. Tachtig euro per jaar overleef ik wel. Maar nu ga ik dus uit pure gramieterigheid in elke hoek van de tuin een zitje maken met een tuinhaard en op warme zomeravonden stook ik al die kacheltjes roodgloeiend op. Niet om mijn buren te pesten, maar puur uit lijfsbehoud. Het hemd is toch nader dan de rok. En we moeten allemaal offers brengen, ook als ze gemakkelijk vermijdbaar waren geweest maar toch doorgedrukt worden omdat bestuurders dat nodig vinden. En in de herfst gooi ik mijn snoeisels stiekem tussen de herfstbladeren op de herfstbladerenbult en dan haalt de gemeente ze lekker toch weer gratis op. Lekker puh. Of ik vraag een tweede en een derde groene container aan. En wat ik dan nog over heb flikker ik in het donker in het bos. Dat zal ze leren. Of nee, wacht, alle tuineigenaren kopen voor honderden euro’s een hakselaar op benzine en trappen de snippers in de kliko. Geweldig. In plaats van een file aanhangertjes voor de stortplaats hoor je straks in heel Westerwolde elke zaterdag de herrie van de hakselaars. Stel dat 1000 inwoners van Westerwolde nu een hakselaar kopen van 400 euro en gooien de snippers in de groene container. Dan is er door slechts 1000 burgers al 400.000 euro voor Jan Lul geïnvesteerd op last van de mensen die graag herkozen willen worden. En dit terwijl in mei 2019 de gemeenteraad van Westerwolde ondanks een eerdere motie van treurnis toch instemde met de plannen van wethouder Brunen om de burgers niet op te zadelen met een kostenpost van 500.000 euro. (Bron: DvhN) Nu betalen diezelfde burgers minimaal 400% meer voor het storten van tuinafval. Geweldig jongens, goed gedaan.