woensdag 28 juni 2017

Honni soit qui mal y pense….

Het standpunt van de schilder bevind zich schuin boven het dak. Alsof de schilder vanaf een elektriciteitsmast naar beneden kijkt. De kleur van de muren is donkerrood, paars bijna. Het gras en de bladeren aan de bomen zijn van hetzelfde heldere groen. De lucht is strakblauw. Er is geen contrast tussen lichte en donkere plekken en van schaduw is geen sprake. Alle voegen zijn ingetekend in helder grijs. De bakstenen zijn veel te groot, de voegen veel te dik. De toeschouwer kijkt tussen de bomen op de voorgrond door naar het huisje. Daardoor lijkt het net alsof het huisje op een punt balanceert, als betrof het een kubuswoning van Piet Blom. De bomen lijken vlak voor het huisje te staan en toch belemmert geen van de bomen het zicht op het huisje. Daardoor lijkt het huisje veel te klein in verhouding tot de rest van het schilderij. De schilder had kennelijk moeite met het vinden van het perspectief, het bepalen van de verhoudingen en met het mengen van de kleuren. Het werk is wel gesigneerd. Ik denk dat de schilder het uit het hoofd heeft gemaakt, zonder foto of voorbeeld. Gewoon zoals het hem voor de geest stond. Maar wie ben ik om er iets van te zeggen?

Het schilderijtje hangt aan de muur in de gang van het appartement op de eerste verdieping. Over het algemeen hebben ouderen teveel spullen. Die vulden de schier oneindige ruimtes van de oude vertrouwde vrijstaande woning. Komt men ter bezichtiging naar een seniorencomplex met een atrium dan lijkt zo’n appartement nog heel wat. Zodra het bankstel en het wandmeubel op hun plek staan zie je de beperkingen. De beschikbare wandruimte heeft net genoeg plaats voor de onvermijdelijke foto’s van kinderen, aangetrouwden en kleinkinderen. Een enkele overleden dierbare past er nog wel bij. Maar voor erg veel kunst is er geen plaats. Amateurkunst wordt bewaard vanwege de herinneringen die aan een object kleven of uit piëteit met de kunstenaar. Wat niet in de kamer past komt in de gang aan de muur. Wat daar ook niet past maar wat men desondanks niet kwijt wil komt op de galerij aan de muur. De rest gaat onvermijdelijk naar de kringloop. Het huisje op het schilderij is het huisje waar een overleden dierbare in de eerste lijn nog heeft gewoond. Heel lang geleden. De schilder was in de verte ook nog familie. Hij moest tante zeggen tegen iemand die in de verte ook nog familie was. Het huisje stond in een gehucht in Westerwolde, niet ver van de plaats waar het seniorencomplex staat.


Op de derde verdieping valt mijn oog op een schilderijtje van een huisje. Hier hangt het op de galerij aan de muur. Het voorportaal van de kringloop. Gelukkig heeft een seniorencomplex met atrium veel galerijmuur. Je kunt er amateurkunst van vele generaties op kwijt. Maar er zijn te weinig seniorencomplexen zodat veel kunst alsnog in de kringloop verdwijnt. Ik zet mijn leesbril er bij op. Het is een schilderij, geen drukwerk. De overeenkomsten met het werk op de eerste verdieping zijn overduidelijk. Het is hetzelfde huisje en dezelfde schilder. Aan het werk kent men de meester. Dit schilderijtje is niet gesigneerd. Je kunt als kunstschilder niet aan de gang blijven met dat gesigneer, moet de kunstenaar gedacht hebben. Misschien vond de schilder oude huisjes in gehuchten een heel mooi onderwerp om te schilderen en lijken dit soort huisjes in Westerwolde gewoon allemaal op elkaar. Of was er een andere inmiddels overleden dierbare die ook eenzelfde schilderij van de ouderlijke woning wilde. We zullen het nooit weten. De eigenaar wilde het eerst wegdoen. Maar ach, het was een link naar het verleden. Het was, hoe verrassend, het huisje van een overleden dierbare in de eerste lijn. De schilder schijnt ook nog familie te zijn geweest. Maar dat wist hij niet zeker. Het huisje moet hier in de buurt hebben gestaan, waar precies wist hij niet meer. Ik vroeg of hij soms familie heeft hier in de flat. Dat bleek niet het geval te zijn. Daar heb ik het maar bij gelaten. Wie ben ik om er wat van te zeggen?

zondag 4 juni 2017

Gat in de Wapiti

Op zoek naar plaatjes van indianen surfte ik langs een website met een namengenerator voor indiaanse namen. Ik hoopte op iets als Dappere Adelaar of Witte Veder. Bevreesd was ik voor Ranzige Bunzing of Kwakende Kikker. Nee, het werd Gat in de Wapiti. Moet ik hier nou blij mee zijn? Slaat het Gat in de Wapiti op de anus van de Noord-Amerikaanse versie van ons edelhert? Of is het Gat ontstaan omdat ik in een vorig leven als indiaan buitensporig bekwaam was in het doorboren van het hart van een rennende Wapiti op 100 meter afstand met een door mijn krachtige arm geworpen kunstig zelfgemaakte speer? Zelf nijg ik naar de laatste optie. Maar zeer verrast was ik op de verwijzing naar Wapiti. Daarvoor verwijs ik graag naar mijn jeugdherinneringen betreffende het Wapitigebied (Denap, 13 januari 2017). Is dit toeval? Of is er dan toch iets spiritueels aan de hand? Zelf nijg ik naar de eerste optie. Het kan ook zijn dat de programmeur van de namengenerator er een paar slimme algoritmes heeft ingebouwd die razendsnel in het wereldwijde web een link hebben gevonden tussen mijn naam en het woord Wapiti. Algoritme is een woord wat je tegenkomt in moderne spionageromans. Het is iets waarmee de goeden en de kwaden elkaar op het internet te lijf gaan. Meer weet ik er niet van.

Maar genoeg hierover. Misschien moet ik even uitleggen hoe ik bij de indianen terecht ben gekomen. Dat komt omdat ik op mijn expedities door huurwoningen op zoek naar (sporen of resten van) mechanische ventilatie vaak geconfronteerd wordt met afbeeldingen van Dappere Krijgers. Veelal in combinatie met dromenvangers die aan het plafond hangen en afbeeldingen van wolven. Wolven en indianen hebben kennelijk iets met elkaar. Indianen, op een enkele Pocahontas na, zijn bijna altijd oude mannen met gerimpeld gelaat. Niet alleen als poster of schilderij maar zelfs complete standbeelden kom ik tegen. Het toppunt van kitsch vind ik de 3D-posters waarbij het gezicht of borstbeeld van het opperhoofd als een spook uit het doek naar voren komt. Laats was ik in een huis waar de hele inrichting was samengesteld uit attributen van inheemse volkeren. De indianen en dromenvangers waren gecombineerd met bamboe, middeleeuws wapentuig, Afrikaanse beelden en Djembés. Grappig vond ik een scalp van een van zijn slachtoffers. Het bleek gelukkig echter te gaan om een oude pruik. Volgens de bewoner is het inderdaad een allegaartje van culturen en tijdperken maar past dat samen in een stroming van mensen die Fantasy als hobby hebben. Pseudomystiek. Er zijn hele festivals van waar men samenkomt en elkaars kostuum met bijbehorende act bewonderd en waar kramen zijn waar men Fantasy-attributen kan kopen. De laatste keer dat ik in zijn woning was liep hij rond in een lange jurk. Ik keek daar niet meer van op.

Wat mij echter opviel was de uitdrukkingen van die eindeloze stroom indianenplaatjes. Ze kijken allemaal, maar dan ook echt allemaal, echt, geen fake news, ik meen het, geloof me, vertrouw me, strontchagrijnig. Indianen waren vroeger allemaal strontchagrijnig. Niemand uitgezonderd. Echt. Wat moet dat een treurig en mistroostig zooitje zijn geweest in die wigwamdorpen. Geen lachje kon er af. De hele dag liep men daar in die tentenkampen rond met een chagrijnig gezicht: “Hoe was je dag Eenzame Wolf?”, “Ach, hou toch je bek Pocahontas…….” Zoiets stel ik me voor. Een en al ellende.

Op mijn surftocht op het internet (Denap doet soms summier vooronderzoek voor zijn stukjes) kwam ik langs echte oude zwart-witfoto’s van indianen. En wat bleek? Ook op de originele foto’s die ongetwijfeld als voorbeeld hebben gediend voor die wanstaltige kitschposters kijken ze ook allemaal chagrijnig. Daar keek ik wel van op. Tot voor kort dacht ik dat die gezichtsuitdrukkingen expres door de tekenaar waren aangebracht en moesten duiden op een soort grote wijsheid of pseudo-melancholie maar nu weet ik dat ze inderdaad zo uit hun ogen keken. Verder onderzoek bracht aan het licht dat op oude zwart-witfoto’s uit West-Europa uit die tijd de mensen ook allemaal zo’n uitgestreken smoel trokken. Zal wel iets te maken hebben met het wantrouwen ten opzichte van figuren die met een zwarte mantel over hun hoofd door een gat in een vierkante zwarte doos naar je keken en dat je dat na enkele dagen kon terug zien op een stuk dik papier.

Of dat voor die indianen ook gold weet ik niet. Kan ook zijn dat ze zo chagrijnig waren omdat ze zojuist bijna waren vermoord door die blanke vreemdelingen maar op het nippertje werden gespaard omdat ze door die bloody foreigners zonodig als curiositeit tentoongesteld moesten worden. Dan zou ik ook strontchagrijnig kijken. Misschien kijkt Donald Trump, de man die de Verenigde Staten terugwerpt naar de donkerste middeleeuwen, daarom wel zo chagrijnig. Hij is ook gewoon bang voor bloody foreigners.