Onvermijdelijk
komt het moment waarop ik bij nummer 41 aanbel. Inmiddels kennen we elkaar want
als er eens geen mummelend besje beschikbaar was sprak hij mij wel eens aan.
Tot mijn verrassing is er een vrouw in huis. Ze is door ziekte en gebrekkigheid
aan haar stoel gekluisterd. Haar stembanden doen het echter nog prima. Ze zal
verbitterd zijn of misschien heeft ze gewoon een moeilijk karakter, maar vanaf
haar troon blaft ze met schelle stem commando’s en venijnige opmerkingen door
het appartement. Ze treffen de man pijnlijk en het lijkt alsof hij telkens iets
ineen krimpt. Mijn vooroordeel over de man is dan inmiddels al veranderd van
zeurkous tot meelijwekkend. Tegen mij roept ze niet rechtstreeks maar via haar
man.
Zij, fel:
“Ga die man eens vragen of hij er een erge bende van maakt in huis!”
Ik, ad rem:
“Dat valt wel mee mevrouw en ik ruim het ook allemaal weer op.”
Hij, timide:
“…eh..….maak je veel rommel?......”
Ik had voor
mijn beurt gepraat. Onze blikken kruisen elkaar en hij heeft het zichtbaar
moeilijk. Even ben ik bang dat hij zal breken en zich snikkend in mijn armen
zal storten maar hij houdt het gelukkig droog.
Hij, timide:
“…..ik denk dat het wel meevalt, lieve…..”
Zij, nog
feller: “Ja, he-he, dat zegt ‘ie net! Ik ben niet doof!”
Ik verkeer
in de gelukkige omstandigheid dat ik me uit de situatie kan redden door aan het
werk te gaan. Maar meneer kan geen kant op en ligt zwaar onder vuur.
Ik heb nog
niet bij de volgende woning aangebeld of achter mij gaat de deur van 41 open.
Ik kijk hem even na hoe hij met afhangende schouders als een geslagen hond over
de galerij schuifelt. Hij draagt zowel het vegertje als ook het gietertje.
Alsof hij van plan is om deze keer extra lang weg te blijven. Op zoek naar
troost bij zacht mummelende besjes.