Er zijn twee
soorten musea. De eerste is die van het grote geld. Daar is een schip vol
dukaten uit Brussel aangemeerd en daarvan betalen ze echte suppoosten. Streng
kijkende mannen en vrouwen met een heus uniform aan wat hen de broodnodige
autoriteit verschaft om je daarheen te dirigeren waar de pijltjes naar toe
wijzen. Heb niet het lef om daarvan af te wijken.
De tweede is
die van liefdewerk oud papier. Daar hangen geen overbodige ge- en verbodsborden
en mocht er al eens iets van een aanwijzing nodig zijn dan is dat met een
viltstift op een stuk papier aangegeven. Gewoon doorzichtig plakband voor tijdelijke
aanwijzingen en duct tape voor de semi permanente aanwijzingen. Geüniformeerde
suppoosten hebben ze niet, alleen vrijwilligers. Vaak zijn dat wandelende encyclopedieën
die alles van het onderwerp van hun fascinatie weten. Tot in het kleinste
detail.
Zo waren wij
eens in een spoorwegmuseum. Volgens goed gebruik is in de buurt van ons
vakantieverblijf toevalligerwijs altijd iets over treintjes aanwezig. Daar
liepen ook een aantal bevlogen mannetjes rond die ongevraagd, per definitie
ongevraagd, begonnen te vertellen zodra we binnen gehoorsafstand kwamen. Zo heeft een van hen ons
tot in het kleinste detail uitgelegd hoe de aandrijflijn van een zesassige
diesellocomotief is opgebouwd, met inbegrip van alle technische vocabulaire en
kengetallen. De naam van de leerling machinebankwerker die op zijn eerste
werkdag het kleinste schroefje van de aandrijflijn had gedraaid is me even
ontschoten, evenals de meisjesnaam van zijn latere schoonmoeder. Toen het
mannetje klaar was moest hij even gaan zitten. Ook wij waren wel toe aan een
biertje. En toen moesten die andere 36 locomotieven nog komen. Gelukkig wisten
wij het mannetje te koppelen aan een ander stel wat zojuist binnenkwam en
argeloos met het weer op krachten gekomen mannetje meeliep. We hebben nooit
meer iets van dat stel vernomen.
Onlangs
waren wij in Brabant. In Geertruidenberg staat een stokoude kerk. Daar zijn
jaren geleden opgravingen gepleegd en daarbij zijn zeer interessante
bouwkundige wetenswaardigheden ontdekt. Zo bevonden wij ons in de buurt van een
trap die leidt naar een ondergrondse crypte. Het dienstdoende bevlogen mannetje
joeg ons voor zich uit de trap af en vertelde ons onderwijl dat het een voormalige
schuilkerk betrof zodat de hoge heren ten tijde van hevige beschietingen toch
nog veilig ter kerke konden. Nu wordt de crypte gebruikt voor concerten. Tot de
benodigde info behoorde ook het hele zomerprogramma, inclusief de muzikanten
en/of ensemble, aanvangstijden en entreeprijzen, waarbij moet worden aangemerkt
dat daar een kopje koffie bij inbegrepen is. Ik vroeg hem of hij bij de bouw
van deze crypte uit de 14e eeuw betrokken was geweest. Neen, dat
moet zijn betovergrootvader zijn geweest op wie hij veel lijkt. Wel vroeg hij
zich af hoe ik dat wist.
Toen wij
klaar waren en ons vriendelijk bij de respectabele heer bedankten voor zijn
rondleiding schoot hem nog iets te binnen: “Op 30 juli aanstaande speelt Yanou
Cantineau piano-improvisaties. Hier bij ons in de crypte”.