zaterdag 13 augustus 2016

Udemastempels in het pauperparadijs.

Het is nauwelijks mogelijk om iets over mensen uit bepaalde bevolkingsgroepen te schrijven zonder ze meteen een stempel op te drukken. Maar we zijn niet allemaal gelijk en de een weet zich nou eenmaal wat beter te gedragen dan de ander. Heb ik me zo voorzichtig genoeg uitgedrukt?

Jaren terug stond ik op de markt. Op een rustige herfstdag, in een heerlijk zachte nazomer, sloeg op het plein tussen twee supermarkten in zomaar ineens de vlam in de pan. Een echtpaar, de volgeladen boodschappentassen nietsvermoedend in de hand, werd plotseling aangevallen door enkele leden van één en dezelfde familie. Vanuit mijn kraam had ik een goed zicht op de gebeurtenissen. Terwijl de man zich kranig verweerde sloot de vrouw zich op in de auto waar ze werd belegerd door de vrouwelijke aanvallers. De boodschappen rolden over straat. Onder de aanvallers was ook een bejaarde vrouw met een rollator. Ze was niet meer tot fysiek geweld in staat maar daarentegen krijste en gilde ze als een viswijf met jeuk aan haar gat. Op enig moment liet ze zelfs haar rollator in de steek en begon ze met haar onvermijdelijke handtas op het autodak te timmeren. Telkens na drie klappen moest ze even hijgen waarbij ze zich aan de dakrand vasthield. Met haar hysterische gedoe zweepte ze de belagers tot ongekende hoogten op. Intussen was de man voor zijn belagers op de vlucht geslagen maar werd al snel ingehaald en klem gezet tegen de muur van de supermarkt. Het slaan hield op maar hij kon geen kant op en hem werd op hoge toon de waarheid verteld. Wat die waarheid inhield weet ik niet. Hij zag lijkbleek en zijn ogen waren groot als schoteltjes, maar hij leek opgelucht dat het lichamelijke gedeelte van de aanval voorbij was.

Een van de aanvallers vocht niet mee maar danste als een medicijnman met ontbloot bovenlijf en wild met zijn vuisten zwaaiend om het tafereel heen. Ik kende hem, zijn vrouw kwam wel bij mij aan de kraam. Zijn armen zaten onder de inktvlekken. Tattoos kan ik het niet noemen. Het waren kinderlijk eenvoudige symbolen die kriskras door hem zelf met een kroontjespen moeten zijn aangebracht, in de tijd dat tattooshops nog zeldzaam waren en onbereikbaar voor de gewone man. Het waren net keurstempels op een karkas. Udemastempels, vernoemd naar de bekende voormalige slachterij te Gieten. Toen het slachtoffer tegen de muur geklemd stond zag hij zijn kans schoon. Hij nam een flinke aanloop en sprong pardoes tussen de groep mannen en sloeg het weerloze slachtoffer keihard tegen de zijkant van zijn hoofd. Dat ging zelfs zijn bondgenoten te ver en ze stuurden hem weg. Breed grijnzend, voldaan en trots op zijn dappere bijdrage aan het gevecht ging hij een eindje verderop staan. Zijn T-shirt werd hem aangereikt door zijn echtgenote die in verwondering naar hem opzag.

Tien jaar later sta ik weer op hetzelfde plein. Het plein is ingrijpend gemoderniseerd. Waar eens molgoten, parkeervakken en stoepranden aan duidelijkheid niets te wensen overlieten zijn willekeurig op de nieuwe steentjes hippe strepen geverfd wat kennelijk parkeervakken moeten voorstellen. Om het extra lastig te maken zijn her en der betonnen blokken geplaats die tegenwoordig met een duur woord ‘straatmeubilair’ worden genoemd. En het carillon stond natuurlijk doodverkeerd, het staat nu twee meter verderop, waar het midden op de rijbaan veel beter tot zijn recht komt. Het speelt nog wel hetzelfde deuntje. Het verbaasd mij telkens weer hoe het praktisch nut van de openbare ruimte volledig teniet kan worden gedaan door bureaucraten die nog nooit een echt plein met echte levende mensen van dichtbij hebben gezien. Snel door naar de aanpalende flat met aanleunwoningen waar ik me op deze zonnige maandagmorgen mag bezighouden met de mechanische ventilatie. De eerste twee woningen zijn eigenlijk nog best normaal; vriendelijke oude vrouwtjes waar de koffie klaar staat. Vanuit de derde woning klinkt etherpiratenmuziek van het ergste soort. Ik baan me een weg door de herrie naar de keuken. Daar zitten ze. De dappere bestempelde straatvechter in een rolstoel en zijn vrouw. Gelukkig is zijn bovenlijf nu niet ontbloot. Met de vuisten zwaaien kan hij niet meer. De nog steeds aanwezige Udemastempels zien er op zijn uitgemergelde armpjes potsierlijk uit. Eens de schrik van de straat, nu afhankelijk van thuiszorg en scootmobiel. Later kom ik nog meer mensen tegen die me sterk doen denken aan de tijd dat ik daar nog op de markt stond. Omdat het enige nadeel van de appartementen het ontbreken van een balkon is zit men bij goed weer buiten voor de ingang. Net als vroeger, toen ze nog in hun rijtjeshuizen woonden, ze voor het huis zaten in plaats van er achter. De crème de la crème van de bloemenbuurt gebroederlijk naast elkaar op het plein.

Pauperparadijs 2.0, limited edition.