woensdag 29 februari 2012

Klaas Hendrikse: “God bestaat niet en Jezus is zijn zoon”

Ik heb met Klaas Hendrikse een haat/liefde verhouding. Zonder dat Klaas het weet overigens. Ik vond zijn vorige boek “Geloven in een God die niet bestaat” nog wat vaag. Klaas worstelde toen nog erg met het woord atheïst en het leek wel of hij zich er wat voor schaamde. En bij vlagen kwam er een vleugje predikant tevoorschijn die zijn kudde maar het liefst weer de kerk in praatte door het woord kerk te vervangen door eetcafé.
In zijn jongste boek is Klaas volledig uit de kast. Wat gebleven is, is het irritante gebruik van jij en jouw als hij het over de lezer heeft. Het blijft toch een dominee. Wat ik dan wel weer grappig vind is dat het Nederlands Dagblad als commentaar inhoudelijk niet thuis geeft maar slechts valt over deze ‘onbeleefdheid’. Dat bewijst het gelijk van Hendrikse maar dat zullen ze in reformatorische kringen wel nooit begrijpen……

Hendrikse neemt ons mee op reis vanaf Adam naar Jezus, en verder. Op heldere wijze schets hij het proces van mythologie naar waargebeurd verhaal en hoe de bijbelschrijvers en ontwikkelaars van het christendom zich keer op keer verslikten in de metaforen uit de mythologie en krampachtig probeerden er een ‘geloofwaardig’ verhaal van te maken. En wij, stomme sukkels, geloven het dan vervolgens ook nog. En dat terwijl het christendom slechts een wereldgodsdienst kon worden omdat een Romeinse keizer ooit de inmiddels vergoddelijkte jood Jezus koos als persoonlijke god i.p.v. Osiris of, mijn persoonlijke voorkeur, Bacchus. Whow! , het Bacchusdom, stel je voor….

Laatst sprak ik iemand die zich niet kon voorstellen dat er veel atheïsten zijn. Een andere wist me te vertellen dat echte atheïsten gevaarlijk zijn en gewelddadig! Ze zouden je zomaar kunnen aanvliegen als ze er achter kwamen dat je geloofd! Weer een ander geloofde weliswaar niet in god maar vond zich zelf toch zeker geen atheïst….. Om moe van te worden. Woordenboeken en Wikipedia-pagina’s staan vol met definities en verklaringen van het woord atheïst, maar nee, stug blijven volharden in je voorgezegde vooroordeel. Deze mensen zouden bij uitstek de boekjes van Hendrikse eens moeten lezen maar dat zullen ze nooit doen. Er is ze 2000 jaar geleerd te volgen, niet zelf na te denken, geen andere boeken te lezen als de bijbel en vooral niks te vragen maar trouw en lijdzaam accepteren wat de herder je toe lispelt vanaf de kansel of het altaar. Zonde, maar wat doe je er aan?

woensdag 22 februari 2012

47 Jaar carnaval op Ter Apel

Zij staat alleen. Een rustig plekje aan het eind van de route. Geen hossende menigte om haar heen. Zwaar leunend op de bordeauxrode rollator. Grijze haardos pas gekapt. Nieuwe winterjas. Een nette verschijning. Abraham is al minimaal 25 jaar geleden langs geweest, meer nog denk ik. Ze ziet me aankomen en snapt de bedoeling. Een Kloosterwieker die met een emmertje rammelt, een tijdloos en niet mis te verstaan gebaar. Ze voelt in elke jaszak en ook de handtas wordt doorzocht. Ah, daar is ’ie, de portemonnee komt te voorschijn. Haar motoriek laat haar in de steek, zenuwachtig worden maakt het nog lastiger. “Knovvelige handen….…”. Ik maan tot kalmte, ik heb tijd genoeg.
“Helemaal alleen op pad mevrouw?”, begin ik.
“Ja, dat krijg je als je ouder wordt….”, verzucht ze.
“Vind u de optocht mooi mevrouw?”
“Oh, ik kan hier zo van genieten, ik vind het zo prachtig……”. Ze rommelt in haar portemonnee.
“Bent u hier voor het eerst van ’t jaar?” Ik voel dat er een verhaal achter zit. Het moet alleen nog los gepeuterd worden.
“Och god nee, ik heb altijd op Ter Apel gewoond. Ik woon nu hier achter.” Een vaag handgebaar duidt een plek ergens over haar schouder aan. “Wij deden vroeger ook altijd mee, toen mijn man er nog was, van ’t begin af aan. Wij gingen altijd met de hele straat, zo gezellig altijd, zelf pakken maken en zo…….”. Ze zwijgt, haar ogen zijn vochtig, starend in de leegte tussen twee praalwagens.
“De laatste jaren niet meer, mevrouw?”, probeer ik haar weer op gang te helpen.
“Nee, dat is al jaren over, mensen gaan verhuizen, sommigen zijn al overleden…..mijn man ook…… zo’n groepje valt dan uit elkaar hè……met nieuwe buren is het dan toch anders…..en nu woon ik ook al weer jaren in deze flat….maar ik ga nog elk jaar kijken, als ik goed ben.… we worden allemaal een dagje ouder…. Maar eerder? Och mien jong, elk jaar deden we mee, zo mooi altijd….”
Haar bijdrage zit al in mijn emmertje. “Hartelijk bedankt, hoor……”
“Och man, ‘t is graag gedaan, zo prachtig altijd……”
Ik val stil, en dat overkomt me niet gauw. Dik 40 jaar geleden, ik een schoolkind, zij eind 20 schat ik. Ik denk aan hoe ik carnaval vierde toen ik eind 20 was. Ik denk aan hoe ik nu carnaval vier. Abraham is bij mij ook al langs geweest.

Ik zie mezelf staan aan de overkant, ingehaald door de tijd. Kale kop, dikke pens, oude jas, zwaar leunend op mijn rollator. Mijn uiterlijk heeft me nooit zo geïnteresseerd. In de verte komt hij aan, de twintiger van nu, dan inmiddels ook bevorderd tot 5e Rad en emmertjesactie. Zelfde jacquet, zelfde steek, zelfde medailles. Nothing’s changed, really……. Hij rammelt met zijn emmertje, een tijdloos en niet mis te verstaan gebaar. Zou hij weten wie ik ooit was? “Staat u hier al lang meneer?”, vraagt hij. “Och mien jong, most ains waiten….”, prevel ik hem toe.

Zachtjes raakt ze mijn arm aan. Ik schrik op. Haar ogen staan zacht, een flauwe glimlach speelt om haar mond. “Most nait wieder, mien jong?”, vraagt ze zacht.
“Joe hebben geliek mevrouw, ik mot wieder. Tot kiekes he.” De optocht 2012 is voorbij.

zaterdag 4 februari 2012

Het Vlaggenprotocol, ironie of regeldrift?

Carnaval is het feest van verbroedering, van gelijkheid achter onze maskers. Even los uit het keurslijf, even uit de ban springen. In Ter Apel hebben we een carnavalsvereniging: De Kloosterwiekers. Ik mag daar langs de zijlijn deel van uitmaken. We hebben heuse Ridders en Freules met een jaarlijkse medailleregen voor op onze indrukwekkende uniformen. We hebben een Prins en een Vorst die samen met de Raad van Elf de macht over de gemeente voor een paar dagen overnemen van het gemeentebestuur. Deze hele poppenkast is in feite een parodie op de samenleving waarin we het dagelijks leven leren relativeren.

Deze lessen worden helaas niet door iedereen begrepen. Zo zijn we van overheidswege belast met regels en voorschriften waaraan de bonte carnavalsstoet moet voldoen op het gebied van alcoholgebruik, veiligheid van de praalwagens, wildplassen, geluidsproductiecontroleurs, hulpdiensten, vluchtwegen, verkeersregelaars, stoetbegeleiding en wat al niet meer. Als ik in een goedmoedige bui ben dan zeg ik dat deze regels nodig zijn omdat wegens het wegvallen van wederzijds respect en normen en waarden als gevolg van de individualisering van de samenleving, sociale controle en inzicht in ons eigen gedrag verdwenen zijn. We letten niet meer op ons zelf en op elkaar dus moet de overheid het wel doen. Als ik daarentegen in een kwaadaardige bui ben dan zeg ik dat het komt omdat wegens het ontbreken van enige werkdruk op onze gemeentehuizen, provinciehuizen en departementen de mensen die daar hun dagbesteding hebben uit pure verveling deze regels, gekleurd door hun fantasieloze burgerlijke zwartgalligheid, bedenken. Maar gelukkig kan ik doorgaans goed relativeren.

En de Kloosterwieker, hij ploegde voort, probeert er ondanks de ambtelijke tsunami van regelgeving er het beste van te maken, er op vertrouwend dat de feestvierders begrip hebben voor het lastig pakket waarin men zich bevind. Toch bekruipt me een vaag gevoel van onbehagen, dan denk ik dat er bij de Kloosterwiekers meer aan de hand is dan moeizaam voortploegen. Zo kreeg ik onlangs een mail betreffende het ‘vlaggenprotocol’. Daarin wordt geregeld wanneer de Kloosterwiekervlag aan de gevel mag wapperen. In mijn onschuld denk ik dat het bestaan van het vlaggenprotocol op zichzelf ironisch bedoeld is, met carnaval steken we immers de draak met de geregelde werkelijkheid en in dat licht past dan ook een vlaggenprotocol. Maar ik twijfel, en daar is een gegronde reden voor. Daarvoor neem ik u even mee terug naar de flitstocht van 2011. In mum van tijd was het voorbij, het publiek in verwarring achterlatend. De deelnemers zelf waren beduusd en uitgeput door het moordende tempo. Navraag bij de Opper Optocht Begeleider oogstte louter onbegrip: “We zijn voor het eerst eens een keer op tijd binnen…”, sprak de beste man voldaan. Talloze wagenbouwers werken zich maandenlang dag en nacht uit de naad om een indrukwekkende praalwagen neer te zetten. ’s Nachts droomt men over de optocht, hoe ze zingend en dansend het publiek vermaken, hoe ze de hele middag zelf nog het meest genieten van hun moeizame arbeid in een apocalyptische uitspatting van voldoening, hoe ze samen de sleur van het dagelijkse leven doorbreken in een orgasme van geluk die de hele middag en nacht mag duren. Maar helaas, zie hoe wreed het leven kan zijn. Al deze inspanning dient slechts één ultiem doel: de optocht moet op tijd binnen zijn.

Daarom, beste lezers en lezeressen, vraag ik me wel eens af of wij, De Kloosterwiekers, onszelf niet iets te serieus nemen.