Carnaval is het feest van verbroedering, van gelijkheid achter onze maskers. Even los uit het keurslijf, even uit de ban springen. In Ter Apel hebben we een carnavalsvereniging: De Kloosterwiekers. Ik mag daar langs de zijlijn deel van uitmaken. We hebben heuse Ridders en Freules met een jaarlijkse medailleregen voor op onze indrukwekkende uniformen. We hebben een Prins en een Vorst die samen met de Raad van Elf de macht over de gemeente voor een paar dagen overnemen van het gemeentebestuur. Deze hele poppenkast is in feite een parodie op de samenleving waarin we het dagelijks leven leren relativeren.
Deze lessen worden helaas niet door iedereen begrepen. Zo zijn we van overheidswege belast met regels en voorschriften waaraan de bonte carnavalsstoet moet voldoen op het gebied van alcoholgebruik, veiligheid van de praalwagens, wildplassen, geluidsproductiecontroleurs, hulpdiensten, vluchtwegen, verkeersregelaars, stoetbegeleiding en wat al niet meer. Als ik in een goedmoedige bui ben dan zeg ik dat deze regels nodig zijn omdat wegens het wegvallen van wederzijds respect en normen en waarden als gevolg van de individualisering van de samenleving, sociale controle en inzicht in ons eigen gedrag verdwenen zijn. We letten niet meer op ons zelf en op elkaar dus moet de overheid het wel doen. Als ik daarentegen in een kwaadaardige bui ben dan zeg ik dat het komt omdat wegens het ontbreken van enige werkdruk op onze gemeentehuizen, provinciehuizen en departementen de mensen die daar hun dagbesteding hebben uit pure verveling deze regels, gekleurd door hun fantasieloze burgerlijke zwartgalligheid, bedenken. Maar gelukkig kan ik doorgaans goed relativeren.
En de Kloosterwieker, hij ploegde voort, probeert er ondanks de ambtelijke tsunami van regelgeving er het beste van te maken, er op vertrouwend dat de feestvierders begrip hebben voor het lastig pakket waarin men zich bevind. Toch bekruipt me een vaag gevoel van onbehagen, dan denk ik dat er bij de Kloosterwiekers meer aan de hand is dan moeizaam voortploegen. Zo kreeg ik onlangs een mail betreffende het ‘vlaggenprotocol’. Daarin wordt geregeld wanneer de Kloosterwiekervlag aan de gevel mag wapperen. In mijn onschuld denk ik dat het bestaan van het vlaggenprotocol op zichzelf ironisch bedoeld is, met carnaval steken we immers de draak met de geregelde werkelijkheid en in dat licht past dan ook een vlaggenprotocol. Maar ik twijfel, en daar is een gegronde reden voor. Daarvoor neem ik u even mee terug naar de flitstocht van 2011. In mum van tijd was het voorbij, het publiek in verwarring achterlatend. De deelnemers zelf waren beduusd en uitgeput door het moordende tempo. Navraag bij de Opper Optocht Begeleider oogstte louter onbegrip: “We zijn voor het eerst eens een keer op tijd binnen…”, sprak de beste man voldaan. Talloze wagenbouwers werken zich maandenlang dag en nacht uit de naad om een indrukwekkende praalwagen neer te zetten. ’s Nachts droomt men over de optocht, hoe ze zingend en dansend het publiek vermaken, hoe ze de hele middag zelf nog het meest genieten van hun moeizame arbeid in een apocalyptische uitspatting van voldoening, hoe ze samen de sleur van het dagelijkse leven doorbreken in een orgasme van geluk die de hele middag en nacht mag duren. Maar helaas, zie hoe wreed het leven kan zijn. Al deze inspanning dient slechts één ultiem doel: de optocht moet op tijd binnen zijn.
Daarom, beste lezers en lezeressen, vraag ik me wel eens af of wij, De Kloosterwiekers, onszelf niet iets te serieus nemen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten