Het is tijd om te gaan. Terwijl binnen nog naar fietslampjes wordt gezocht ben ik alvast in de schuur op zoek naar mijn oude fiets. De achterband is zacht maar ik waag het er op. Het achterlicht doet het nog. Het batterijtje moet er toch al een jaar in zitten. Inmiddels zijn de damesfietsen ook buiten en druk kwebbelend gaan moeder en dochter op pad. Mijn jas hangt nog los. Het is niet koud maar het regent licht. Mijn buik maakt van de gelegenheid gebruik en duwt mijn nieuwe overhemd door de open hangende jas naar buiten. Ik ga toch mijn band oppompen besluit ik. Een beetje beweging kan geen kwaad. Inmiddels is het achterlicht uitgegaan, een jaar is kennelijk toch iets te lang voor een batterijtje. Na de exercitie kan de pomp in de schuur, het licht uit en de deur op slot. Terwijl ik nog aan mijn jas frunnik komt echtgenote al weer terug: “Ga je nog mee?......... Je achterlicht doet het niet……”. “Band oppompen…..”, brom ik, en zo gaan we op weg. Al snel wordt me duidelijk waarom de dames op me hebben gewacht. Het schijnsel van mijn ouderwetse, nog door een dynamo gevoede koplamp, kan nog net voorkomen dat we in botsing komen met een eenzame voetganger op het stikdonkere fietspad. “Alleen zouden wij hier nooit fietsen!”, beamen de dames in koor. Kijk, waardering zit in kleine dingen.
Fath is al begonnen. Om onduidelijke reden lukt het ons nooit om op tijd te zijn. Zo weet ik nooit wat het eerste nummer was van de vier barden. Ik treuzel met het bonnetje van de jas. Waar laat je zo’n ding? Uiteindelijk verdwijnt hij in de rechter broekzak bij de sleutels, waar later ook de munten in terecht komen. In een zeldzaam grootmoedige bui betaal ik tevens het entreekaartje voor dochterlief en terloops duw ik ook nog wat munten in haar hand. Dan mengen we ons in het strijdgewoel.
Het is me al vaker verteld maar nu valt het me pas goed op; je ziet steeds dezelfde mannen en vrouwen maar in wisselende combinaties. Echtparen zijn plotseling ex-paren geworden en ik zie bekende gezichten in innige omhelzing met vreemde gezichten. Maar geen nood, het kan volgend jaar wel weer anders zijn. “Ik heb haar van die-en-die nog gezien maar hem niet…..”. “Oh, wist je dat nog niet? Die zijn vorige week net uit elkaar….”. Haar van die-en-die laat er geen gras over groeien, de jacht is weer geopend. Ik heb even een flashback naar mijn eigen vrijgezellentijd. Het kijken, het zoeken, het praten, en bij uitblijvend resultaat het drinken. Dat drinken ben ik trouwens blijven doen. Inmiddels heeft de Borrelband het podium veroverd.
Vanavond zijn oude en jonge mannen gebroederlijk naast elkaar op zoek naar liefde. Van die jonge mannen begrijp ik het. Van die oude mannen vind ik het een potsierlijk gezicht. Volgens het oude baltsritueel sleuren ze het lichaam van begeerte op de dansvloer, de armen ternauwernood lang genoeg om beide lijven tegelijkertijd te omvatten. Ik benijd ze niet. Ik moet er niet aan denken om onverhoopt ooit nog eens het hart te moeten veroveren van een dame die dan waarschijnlijk hetzelfde denkt als ik: ‘het is wel geen schoonheid, maar je moet toch wat…..’ Onwillekeurig sla ik mijn arm om echtgenote haar middel en duw een terloopse zoen in haar hals. Echtgenote klopt even op mijn hand. Ik vat haar gebaar op als een bevestiging: geen zorgen, je hoeft niet op jacht. Zou ze mijn gedachten kunnen lezen?
We zijn al weer toe aan de laatste nummers. De leadzanger is zojuist bejubeld wegens zijn aanstaande vijfenzestigste verjaardag. Vijf-en-zestig! Op weg naar de uitgang geef ik de laatste munten aan mijn zoon, papa en mamma moeten nodig naar bed.
Als we buiten staan is het droog. De fietsen staan er nog. Onze oren suizen nog na. Zwijgend fietsen we naast elkaar naar huis. Ik herken dit van vroeger, met suizende oren, licht beneveld, fietsend door de nacht. Maar toen fietste ik altijd alleen. 't Hijgend hert der jacht ontkomen, helaas. Ik schrik op uit mijn overpeinzingen. “De oudjes deden het nog best, hè?”, vraagt echtgenote. “Ja..”, beaam ik, “krasse knarren..…”.