vrijdag 14 november 2014

Voor de rechter

Het bord hangt op een prominente plaats in de gang, naast de deur naar de woonkamer, op borsthoogte. Er is geen ontkomen aan, wie daar naar binnen gaat komt langs dat bord en onwillekeurig word je gedwongen om er notie van te nemen. Het is een wit rechthoekig bord, omlijst met een glimmend gelakte donker-houten rand. De tekst is in dik opgelegde zwarte letters. De hoofdletters zijn in rood. Onder de laatste regel is ruimte voor een afbeelding. Twee gevouwen handen, ook in rood.

 De tekst begint met het woord Heer. Hoewel ik het aandachtig heb gelezen weet ik niet meer wat de strekking van het verhaal is. Dergelijke teksten gaan bij mij nou eenmaal het ene oog in, het andere uit. “Mooi he?”, vroeg ze. Ik voelde me betrapt want het is toch een vorm van gluren, het bestuderen van andermans wandspreuken. Ze nam het me niet kwalijk. “Knap staaltje handwerk!”, beaamde ik, haar eigenlijke vraag omzeilend. Ze had het gekregen van haar familie, bij de begrafenis van haar broertje vorig jaar, in Suriname. Daar was ze flink overspannen van geweest. Maar nu ging het alweer wat beter, gelukkig. “Mijn broertje is vermoord op straat, meneer”, vertelde ze, “vijftien jaar nog maar”. Over de toedracht van de gebeurtenis wijdde ze niet verder uit. Wat kon ik zeggen? Ik beperkte me tot een afgezaagd: “Wat vreselijk!”. Na een ongemakkelijk stilte vroeg ik of de daders waren gepakt en berecht. “In Suriname worden daders niet gepakt, meneer, en als ze worden gepakt worden ze niet berecht, ze kopen de rechters gewoon om, meneer”. Ze vond het vreselijk, de gedachte dat de moordenaars van haar broertje nog gewoon vrij rond lopen. Maar ze had één troost, en die was zo sterk dat ze er in kon berusten. “Bent u christelijk, meneer?”, vroeg ze plompverloren. “Niet zo heel erg, vrees ik…..”, zei ik met een verlegen glimlachje. Ook al geloof ik er zelf geen barst van, daarom hoefde ik nog niet op haar ziel te trappen. Aan de andere kant wilde ik er ook niet voor weg lopen. Na een lichte frons leek ze het me te vergeven. “Eens zullen ze voor de rechter staan…..”, merkte ze halfslachtig op. Ik had het idee dat het niet was wat ze me wilde zeggen. “U bedoelt dat ze uiteindelijk door de Ultieme Rechter ter verantwoording worden geroepen, als ze voor Zijn troon staan.”, zei ik. Lichtelijk verbaasd keek ze me aan. “Ja”, zij ze zacht, “daar hou ik me aan vast…..”.

“Mooie spreuk…..”, zei ik bij het afscheid, met een knikje naar het wandbord. “Dank u wel, meneer.”, zei ze. Ik keek nog even achterom. De deur was al dicht.