Het bord hangt op een prominente plaats in de gang, naast de
deur naar de woonkamer, op borsthoogte. Er is geen ontkomen aan, wie daar naar
binnen gaat komt langs dat bord en onwillekeurig word je gedwongen om er notie
van te nemen. Het is een wit rechthoekig bord, omlijst met een glimmend gelakte
donker-houten rand. De tekst is in dik opgelegde zwarte letters. De
hoofdletters zijn in rood. Onder de laatste regel is ruimte voor een
afbeelding. Twee gevouwen handen, ook in rood.
De tekst begint met het woord
Heer. Hoewel ik het aandachtig heb gelezen weet ik niet meer wat de strekking
van het verhaal is. Dergelijke teksten gaan bij mij nou eenmaal het ene oog in,
het andere uit. “Mooi he?”, vroeg ze. Ik voelde me betrapt want het is toch
een vorm van gluren, het bestuderen van andermans wandspreuken. Ze nam het me
niet kwalijk. “Knap staaltje handwerk!”, beaamde ik, haar eigenlijke vraag
omzeilend. Ze had het gekregen van haar familie, bij de begrafenis van haar
broertje vorig jaar, in Suriname. Daar was ze flink overspannen van geweest. Maar
nu ging het alweer wat beter, gelukkig. “Mijn broertje is vermoord op straat,
meneer”, vertelde ze, “vijftien jaar nog maar”. Over de toedracht van de
gebeurtenis wijdde ze niet verder uit. Wat kon ik zeggen? Ik beperkte me tot
een afgezaagd: “Wat vreselijk!”. Na een ongemakkelijk stilte vroeg ik of de
daders waren gepakt en berecht. “In Suriname worden daders niet gepakt, meneer,
en als ze worden gepakt worden ze niet berecht, ze kopen de rechters gewoon om,
meneer”. Ze vond het vreselijk, de gedachte dat de moordenaars van haar
broertje nog gewoon vrij rond lopen. Maar ze had één troost, en die was zo
sterk dat ze er in kon berusten. “Bent u christelijk, meneer?”, vroeg ze
plompverloren. “Niet zo heel erg, vrees ik…..”, zei ik met een verlegen
glimlachje. Ook al geloof ik er zelf geen barst van, daarom hoefde ik nog niet
op haar ziel te trappen. Aan de andere kant wilde ik er ook niet voor weg
lopen. Na een lichte frons leek ze het me te vergeven. “Eens zullen ze voor de
rechter staan…..”, merkte ze halfslachtig op. Ik had het idee dat het niet was
wat ze me wilde zeggen. “U bedoelt dat ze uiteindelijk door de Ultieme Rechter
ter verantwoording worden geroepen, als ze voor Zijn troon staan.”, zei ik.
Lichtelijk verbaasd keek ze me aan. “Ja”, zij ze zacht, “daar hou ik me aan
vast…..”.
“Mooie spreuk…..”, zei ik bij het afscheid, met een knikje
naar het wandbord. “Dank u wel, meneer.”, zei ze. Ik keek nog even achterom. De
deur was al dicht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten