Ah, salie. Ik vertelde Rudolf een anekdote welke ik enige
dagen terug beleefde in hetzelfde appartementencomplex. In een woning, waar
druk werd geschilderd en behangen, had tot voor kort een oude dame gewoond.
Deze dame leed aan allerlei kwalen, pijnen en onbehagen welke volgens haar
werden veroorzaakt door alle installaties in het appartement. Met name de
mechanische ventilatie was oorzaak van veel ellende. (Heb ik weer, dacht ik
nog.) Maar hoe dan ook, artsen en techneuten konden onderzoeken wat ze wilden,
geen oorzaak werd gevonden. Woonbegeleiders en andere goedbedoelende
bemiddelaars konden lang en breed praten, mevrouw bleef op het standpunt dat ze
ziek werd van haar huis. Een buurvrouw had het lange tijd aangezien en
aangehoord. Op enig moment was bij haar de rek er uit. “Ga dan maar salie
branden in alle hoeken van de kamer, dat verdrijft de boze geesten……”, beet ze
haar toe. Of de oude dame het advies heeft opgevolgd weet ik niet maar tussen
de beide buren is het nooit meer goed gekomen.
Rudolf hoorde mijn verhaal vriendelijk knikkend aan. “Ja,
daar is salie óók voor……”, zei hij en hij trok er een geleerd gezicht bij. Even
dacht ik dat hij me voor de gek hield maar het werd me snel duidelijk dat
Rudolf zeer op de hoogte is van het wel en wee van boze geesten. “Of een muts
op….”, vervolgde hij ernstig. Daar begreep ik niets van maar geduldig doceerde
hij dat een muts bescherming biedt tegen boze geesten. Nog beter is het om zink
of tin in de muts te verwerken. “Vandaar dat men op oude schilderijen, van
Jeroen Bosch bijvoorbeeld, wel eens een afbeelding kan zien van iemand met een
zinken trechter op het hoofd.”, aldus Rudolf. Boze geesten kunnen kennelijk wel
door een flinke haardos, voor zover aanwezig, maar niet door een muts. Helaas
reageer ik soms wat sceptisch op boze geesten en aanverwante voor waar
aangenomen waanideeën. Op mijn vraag of men boze geesten voor het lapje kan
houden door een pruik op te zetten kreeg ik geen antwoord maar slechts een
minzaam glimlachje. Ik vertelde Rudolf dat ik thuis nog wel een verchroomd vergiet had
liggen. “Want mijn trechtertje is te klein.”, zei ik er nog bij. Dat was
te veel voor Rudolf. De glimlach was verdwenen. Later meende ik op de gang een
sterke Fisherman ’s Friendlucht waar te nemen. Ik ben bang dat mijn boze geest
bezit heeft genomen van Rudolfs appartement.