Het is een gewone straat in een nette buurt. Twee blokken
van vier woningen vlak bij het centrum van een Gronings dorp. De rest van de
huizen in de straat zijn vrijstaande koopwoningen. Deze twee blokken vormen
samen de laatste sociale huurwoningen in dit deel van het dorp. Ze stammen uit
de tijd dat er nog toewijzingsbeleid was. De huur nog wekelijks contant werd
opgehaald waarbij de ontvanger dan tevens keek of de hegjes waren geknipt, het
gras was gemaaid en of de gordijnen nog wel netjes voor de ramen hingen. En was
dat niet het geval dan werd er een opmerkingen over gemaakt. En in die tijd
liet je het wel uit je hoofd om zo’n opmerking te negeren. Deze straat was
bedoeld voor gemeenteambtenaren, postbodes, buschauffeurs en voorlieden. Dat
soort lui.
Toewijzingsbeleid bestaat al lang niet meer al beweert men
nog steeds het tegenovergestelde. Zo kan het dus gebeuren dat in een
seniorencomplex, compleet met atrium met gezamenlijk biljart en zitjes met
vloerbedekking op de galerijen zomaar een verslaafde overlast gevende sociaal
onaangepaste viespeuk naast de 85 jarige mevrouw De Vries komt te wonen aan wie
15 jaar geleden is beloofd dat ze levensloopbestendig en veilig tot aan haar
dood in dit seniorencomplex kon blijven wonen. Een straat verderop woont echtpaar
Janssen al dertig jaar in hetzelfde huis. De Janssens hebben de stap naar koop
nooit durven maken en toen de buurt begon te verpauperen waren ze te oud om er
nog aan te beginnen. En nu krijgen ze bij de grootscheepse renovatie geen
nieuwe keuken omdat die er nog te netjes uitziet al is hij dan 30 jaar oud
terwijl de nieuwe buren inmiddels toe zijn aan hun derde keuken omdat het ze
maar niet lukt zich fatsoenlijk te gedragen. Nog los van de Pitbullstront, het
lawaai, de intimidaties en de pesterijen.
In de straat uit de eerste alinea zijn de meeste bewoners,
huisjes en tuintjes nog als toen. Zeer brave burgermannen en vrouwen. In de
laatste twee tuintjes is de begroeiing iets hoger dan de overige tuintjes. Bij
de een betreft het de tuin van een gepensioneerde gemeenteambtenaar maar zijn
tuin is geen probleem voor de overige huurders want hij woont er al vanaf het
begin en bovendien is hij immers een gepensioneerde gemeenteambtenaar. De
andere tuin is echter wel een probleem want daar woont een alleenstaande vrouw en
die heeft een vriendin die in de weekenden komt. Dat kan natuurlijk niet en dus
is haar tuin wel lelijk en die van de oude man niet. In de eerste zes woningen
werd me al gewaarschuwd voor het laatste huisje met die vrouw alleen er in en
met die wilde tuin. En ze heeft ook nog twee honden. En ze is een westerling
want ze praat geen Gronings. In de zevende woning, die van de gepensioneerde
ambtenaar, wordt me te verstaan gegeven dat niemand met haar omgaat en dat hij
eens eigenhandig een tak heeft afgeknipt van een struik die wel 20 centimeter
hoger was dan de struik in zijn tuin. De verwachting was hooggespannen. Wat zou
ik allemaal aantreffen in het achtste huis? Ze doet open en zegt goedemorgen.
Ik vertel wat ik kom doen en ze laat me binnen. Pas dan zie ik een hond zo
groot als een shetlandpony. Het is bruin en ruig behaard. Tot overmaat van ramp
staat er een zo mogelijk nog groter exemplaar in het keukentje er achter. Ik
kan de reflex om te vluchten ternauwernood onderdrukken. Maar de dieren geven
geen kik en kijken alleen maar. Mevrouw vraagt op vriendelijke toon waarom ze
niet even in de tuin gaan en geloof het of niet, de beesten keren zich op slag
om en lopen bedaard de tuin in. Ze keuren mij verder geen blik meer waardig.
Het huis is brandschoon. Je ruikt niet dat er tevens twee volwassen
Newfoundlanders wonen met voederbakken zo groot als wasteilen en drinkbakken zo
groot als opblaasbare speelbadjes. Geen brokje ligt er naast en geen druppel
water is gemorst. Ik moet boven zijn en terwijl ik de trap op loop zet zij vast
koffie. Op de vraag of ze hier met plezier woont zucht ze diep. Toen ze hier
pas kwam belde ze bij de buren aan om zich voor te stellen. “Dat doen we hier
niet.” kreeg ze te horen en de deur werd voor haar neus dichtgesmeten.
Sindsdien heeft niemand ooit een woord tegen haar gezegd. Vorig jaar gleed ze
uit op bevroren sneeuw. Ze had een hersenschudding, een verbrijzeld bekken en een
klaplong. Hoe ze thuis is gekomen weet ze niet meer. Ze heeft een dag en een
nacht op de bank gezeten en kon zich niet verroeren. Toen belde ze de huisarts.
Die kwam niet want ze moest maar een aspirientje nemen en vroeg naar bed. De
buren in het vrijstaande huis naast het oude huurblok merkten dat er iets niet
klopte en ontfermden zich over haar. Ze belden 112 en ze werd met de ambulance
afgevoerd naar het ziekenhuis. Daarna heeft ze 12 weken op een bed in de kamer
gelegen want ze wilde niet naar een verzorgingshuis. Haar zuster kwam over uit
Amsterdam en die heeft al die tijd voor haar gezorgd. De buren van het
vrijstaande huis zorgden voor de honden. Niemand van de buren uit de twee
huurblokjes heeft zich ooit om haar bekommerd terwijl ze toch gemerkt moeten
hebben dat ze niet meer buiten kwam met haar honden. En tien tegen een dat ze
de ambulance wel hebben gezien. Ook de huisarts liet zich al die tijd niet
zien. Die kwam pas maanden later toen hij een berisping kreeg van de tuchtraad.
Om zijn excuses aan te bieden. Vorige maand kocht ze een nieuwe auto die ze
speciaal voor de twee shetlandpony’s liet aanpassen. De achterbank werd er uit
gehaald en een vloer gemaakt waar de beesten op konden liggen. Er kwam een
speciaal bankje bij bekleed met dezelfde stof zodat ze comfortabel in de auto
konden klimmen want Newfoundlanders springen niet en optillen kan je ze ook
niet. Toen kwamen de buren wel kijken. Om er hun afkeuring over uit te spreken.
Een gewone straat. Ik zou er voor geen goud willen wonen.