Carnaval 2006. |
Het is op 24 februari 1968 dat de jonge vereniging De
Kloosterwiekers de allereerste optocht organiseert op Ter Apel.
Voor de jongste
zoon van de toenmalige Vorst, 7 lentes jong, had zijn moeder een konijnenpakje
gemaakt van de voering van een oude winterjas. De juiste kleur kreeg het pakje
met textielverf. Daarvoor ging ze op de fiets naar drogisterij Schenkel. Of
drogisterij Bron, dat kan ook. In een ruk door ging het naar Het Handelshuis
van Herman Jansen. Die verkocht hardplastic konijnenkopmaskers. Met oren er aan
als zwaarden waarmee je onbedoeld iedereen die te dichtbij kwam letterlijk de
ogen uitstak. Van die stugge krengen met een veel te strak elastiekje. Je kon
er niet in ademen en door het elastiek werd je zowat gescalpeerd. Ik geloof
niet dat er ooit iemand is geweest die zo’n masker langer dan tien seconden op
heeft weten te houden. Bij mij waren het er drie. Het pakje heb ik ook
gedragen. Twintig minuten. Het jeukte en kriebelde en ik moest er een grijze
maillot onder aan. Maillots zijn voor meisjes en ze zitten strak en ze
kriebelen. Verder was het in die dagen gebruikelijk dat men, als het stevig
winterde, en dat deed het elk jaar, een wollen hemd aan kreeg. ‘Wolletje’
noemden we die bij ons thuis. Een hemd is een T-shirt zonder mouwen.
Tegenwoordig dragen alleen oude mannen nog hemden. De zwartgrijze haren op hun
uitgemergelde schouders en rug stemmig afgebiesd door de witte bandjes. Later
ook in lichtblauw.
Wolfabrikanten deden destijds extra hun best om wol te maken
die kriebelde als de hel. Zelfs nu nog, als ik een enge droom heb, komt er
steevast een wolletje in voor. Wat haatte ik die krengen. Ik wist zeker dat als
je stout was geweest en je kwam later, als je dood was, in de hel dat je dan
van de duivel zo’n wolletje aan moest. Volgens mij ligt hier de grondslag van
mijn atheïsme. Welke god zou immers toestaan dat de duivel dode mensen zou
dwingen voor de rest van hun leven wolletjes te dragen? In 1968 ben ik twintig
minuten lang verkleed geweest als konijn.
In de bocht Hoofdstraat Oosterstraat, voor de oude Boerenleenbank,
tegenwoordig tandarts Mulder, stond ik 20 minuten te blauwbekken. Ondanks het
wolletje. Als compromis mocht ik onder het wolletje een gewoon katoenen hemd
aan. Het hielp niks. Het jeukte, knelde en kriebelde dat het een aard had en ik
had het koud. Rotmaillots en rotwolletjes. Na twintig minuten, waarom moest dat
ook zo verdomde lang duren, zette ik het op een huilen. Ik geloof dat mijn
broer het konijnenpak toen aan kreeg. Die was wel weer zo gek dat hij er
parmantig de Hoofdstraat mee afsjouwde.
Later heb ik het ruimschoots goed gemaakt. Ik heb zelfs nog
eens de krant gehaald. In de kelder onder ons huis maakte ik, 12 jaar
inmiddels, een grote kop van kippengaas en krantenpapier. De papieren kop hing met
bandjes over mijn schouders. Het stelde niets voor en had ook geen thema.
Gewoon een grote gekke kop met benen er onder. Zonder maillot natuurlijk. Later
liep mijn broer, die met dat konijnenpakje aan in 1968, eens de optocht uit in
een oude winterjas van pa met een oude verkennershoed op. Op de jas zaten
lappen genaaid. Stelde niks voor, gewoon een zwerver met een grappig loopje. Op
vrijdagmiddag bedacht en gemaakt en zaterdag de optocht in. Dikke pret. Dat
gaat nu niet meer lukken. Gooi uw oude winterjas maar gerust weg, spontaniteit
wordt tegenwoordig strak geregisseerd. Maar dat is kennelijk toch ergens goed
voor want de optocht van gisteren was geweldig. Prachtig om te zien. Met mijn papieren
kop en mijn broer met zijn zwerversjas zouden wij erg uit de toon zijn gevallen.
Ach lieve tijd. Vorige week, vrijdag 29 januari 2016, heb ik
voor het eerst in mijn leven een Buut gezien waarbij twintig minuten lang
niemand lachte en klapte. Na verloop van tijd raakte het publiek verveeld en
zocht haar toevlucht tot WhatsApp en Facebook. Het moet een hel voor de
Buutredner zijn geweest. Tien tegen een dat ze een wolletje aan had.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten