zondag 7 februari 2016

De hel van 68


Carnaval 2006.

Het is op 24 februari 1968 dat de jonge vereniging De Kloosterwiekers de allereerste optocht organiseert op Ter Apel. 

Voor de jongste zoon van de toenmalige Vorst, 7 lentes jong, had zijn moeder een konijnenpakje gemaakt van de voering van een oude winterjas. De juiste kleur kreeg het pakje met textielverf. Daarvoor ging ze op de fiets naar drogisterij Schenkel. Of drogisterij Bron, dat kan ook. In een ruk door ging het naar Het Handelshuis van Herman Jansen. Die verkocht hardplastic konijnenkopmaskers. Met oren er aan als zwaarden waarmee je onbedoeld iedereen die te dichtbij kwam letterlijk de ogen uitstak. Van die stugge krengen met een veel te strak elastiekje. Je kon er niet in ademen en door het elastiek werd je zowat gescalpeerd. Ik geloof niet dat er ooit iemand is geweest die zo’n masker langer dan tien seconden op heeft weten te houden. Bij mij waren het er drie. Het pakje heb ik ook gedragen. Twintig minuten. Het jeukte en kriebelde en ik moest er een grijze maillot onder aan. Maillots zijn voor meisjes en ze zitten strak en ze kriebelen. Verder was het in die dagen gebruikelijk dat men, als het stevig winterde, en dat deed het elk jaar, een wollen hemd aan kreeg. ‘Wolletje’ noemden we die bij ons thuis. Een hemd is een T-shirt zonder mouwen. Tegenwoordig dragen alleen oude mannen nog hemden. De zwartgrijze haren op hun uitgemergelde schouders en rug stemmig afgebiesd door de witte bandjes. Later ook in lichtblauw.

Wolfabrikanten deden destijds extra hun best om wol te maken die kriebelde als de hel. Zelfs nu nog, als ik een enge droom heb, komt er steevast een wolletje in voor. Wat haatte ik die krengen. Ik wist zeker dat als je stout was geweest en je kwam later, als je dood was, in de hel dat je dan van de duivel zo’n wolletje aan moest. Volgens mij ligt hier de grondslag van mijn atheïsme. Welke god zou immers toestaan dat de duivel dode mensen zou dwingen voor de rest van hun leven wolletjes te dragen? In 1968 ben ik twintig minuten lang verkleed geweest als konijn.  In de bocht Hoofdstraat Oosterstraat, voor de oude Boerenleenbank, tegenwoordig tandarts Mulder, stond ik 20 minuten te blauwbekken. Ondanks het wolletje. Als compromis mocht ik onder het wolletje een gewoon katoenen hemd aan. Het hielp niks. Het jeukte, knelde en kriebelde dat het een aard had en ik had het koud. Rotmaillots en rotwolletjes. Na twintig minuten, waarom moest dat ook zo verdomde lang duren, zette ik het op een huilen. Ik geloof dat mijn broer het konijnenpak toen aan kreeg. Die was wel weer zo gek dat hij er parmantig de Hoofdstraat mee afsjouwde. 

Later heb ik het ruimschoots goed gemaakt. Ik heb zelfs nog eens de krant gehaald. In de kelder onder ons huis maakte ik, 12 jaar inmiddels, een grote kop van kippengaas en krantenpapier. De papieren kop hing met bandjes over mijn schouders. Het stelde niets voor en had ook geen thema. Gewoon een grote gekke kop met benen er onder. Zonder maillot natuurlijk. Later liep mijn broer, die met dat konijnenpakje aan in 1968, eens de optocht uit in een oude winterjas van pa met een oude verkennershoed op. Op de jas zaten lappen genaaid. Stelde niks voor, gewoon een zwerver met een grappig loopje. Op vrijdagmiddag bedacht en gemaakt en zaterdag de optocht in. Dikke pret. Dat gaat nu niet meer lukken. Gooi uw oude winterjas maar gerust weg, spontaniteit wordt tegenwoordig strak geregisseerd. Maar dat is kennelijk toch ergens goed voor want de optocht van gisteren was geweldig. Prachtig om te zien. Met mijn papieren kop en mijn broer met zijn zwerversjas zouden wij erg uit de toon zijn gevallen. 

Ach lieve tijd. Vorige week, vrijdag 29 januari 2016, heb ik voor het eerst in mijn leven een Buut gezien waarbij twintig minuten lang niemand lachte en klapte. Na verloop van tijd raakte het publiek verveeld en zocht haar toevlucht tot WhatsApp en Facebook. Het moet een hel voor de Buutredner zijn geweest. Tien tegen een dat ze een wolletje aan had.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten