In het bos achter ons huis woonden vroeger indianen en
cowboys. Dat wisten wij heel zeker want als wij daar in het bos rondstruinden
dan voelden wij hun aanwezigheid. Maar we kregen ze nooit te zien. We hadden een
naam bedacht voor het stuk bos. Het Wapitigebied. Een vriendje had eens in een
boek gezien dat er in Amerika beesten rondliepen die zo heetten. En Amerika was
het land van de cowboys en indianen.
Ik neem aan dat de indianen in ons Wapitigebied de wapiti’s
opaten. Ik heb tenminste nooit Winnetou-achtige types in Idema’s Supermarkt
zien lopen. Veel later kon je wel echte indianen zien op markten en braderieën.
Die bliezen op een panfluit en verkochten cd’s met panfluitmuziek en veelkleurige
gebreide truien. Zulke indianen heb ik in ons bos nooit gezien. Bij ons droegen
ze verentooien en speren en zakmessen. En pijl en boog. Pijlen en bogen maakten
wij voor ze van uitlopers en takken van de Hazelaar. De indianen woonden in
hutten. Die moesten door ons worden gebouwd. Het was gebruikelijk deze uit te
graven. Een hut in de grond met takken er over was veilig want cowboys en ander
tuig konden je dan nooit vinden. Wij hadden daarvoor spades en bijlen en zagen
ter beschikking die we leenden uit vaders schuurtje. Dat vroegen we nooit van
te voren want als je het vroeg mocht het toch niet. Na een woensdagmiddag
wroeten in het bos zagen we er uit als beesten en als onze moeders vertwijfeld
vroegen wat we in Godsnaam hadden uitgespookt dan zeiden we dat we gewoon bij
een vriendje achter in de tuin hadden gespeeld. Of onze moeders dat van ons
aannamen weet ik niet. Als vader op zaterdag de schep nodig had hielpen wij
dapper mee zoeken in het schuurtje. Uiteindelijk ging papa hopeloos gefrustreerd
naar binnen. Dat wisten wij precies. We renden snel het bos in en kwamen opgetogen
terug met de schep in de hand. Die hadden wij dan zogenaamd achter in de tuin
gevonden. Op zondagmiddag gingen we eventjes snel stiekem met ons goeie goed
aan naar Wapiti om de bijl en de zaag op te halen. Gewoon voor de zekerheid
want je kon niet weten of papa die ook nog eens wilde gebruiken. Nooit ben ik een
wapiti-indiaan tegen gekomen die weigerde het gereedschap terug te geven.
Het enige taboe was vuur. Vuurtje stoken mochten wij wel in
de tuin. In de kelder vonden wij een
oude stoel. Half verrot, half doorgezakt en half opgevreten door houtworm. Van
ma mochten wij die wel in het vuur gooien. Maanden later wilde pa weten waar
die zeldzame antieke stoel gebleven was. Dat wisten wij niet. Maar vuur in het
bos was uit den boze. Op een goede dag waren wij druk in de weer in het
Wapitigebied. We beseften dat het onmogelijk was om wapiti’s rauw op te eten.
Dus als grote uitzondering besloten we een heel klein vuurtje te maken. Gewoon
wat droge blaadjes en wat takjes. Niet te groot want vuur in het bos was immers
bijzonder gevaarlijk. Na enige tijd werd het dan toch weer een heel vuur en
moesten we gezamenlijk trappen en stampen en zand gooien om het uit te krijgen.
Thuisgekomen vroegen onze mama’s streng of we soms fikkie hadden gestookt in
het bos. Dat ontkenden wij in alle toonaarden. Maar onze mama’s konden aan onze
neuzen zien wat er gebeurd was ook al zeiden we niks. Ik heb de neuzen
van onze kinderen regelmatig aandachtig bestudeerd maar nooit een aanwijzing
gevonden voor ondeugd. Ik ga er derhalve van uit dat moeders gaven hebben die
vaders moeten ontberen.
Ach, wat leden wij een vreedzaam leven in ons prachtige
Wapitigebied. Dat kon zo niet doorgaan want vreedzaam samenleven wordt op den
duur strontvervelend. Er moest bij tijd en wijle een oorlog worden
uitgevochten. Als er voldoende manschappen waren gerekruteerd uit
straatgenootjes en schoolvriendjes werden we verdeeld in gelijke groepen indianen
en cowboys. Bleken de pijlen en speren
van de indianen niet opgewassen tegen de vuurkracht van de cowboys dan hadden
de indianen plotseling vuurbuksen gekregen van valse bleekgezichten die met
dubbele tong spraken. Als de cowboys in een hinderlaag liepen en het onderspit
dreigden te delven dan vonden ze nog net op tijd een pilletje waardoor ze weer
beter werden en terug konden schieten. Zo werd het evenwicht weer hersteld. Veel
later bleken spreken met dubbele tong en pilletjes om weer beter te worden een
terugkerend fenomeen te zijn in onze adolescente periode.
Op het laatst, vlak voordat we te oud werden om het
Wapitigebied in stand te houden brak er een guerrillaoorlog uit. Het was de
bedoeling dat de indianen zich verstopten in het bos en dat de cowboys door het
gebied trokken om gewapende cellen terreurwapiti’s op te sporen en uit te
schakelen. Op enig moment waren wij het zoeken naar indianen moe en moest er
kwartier worden gemaakt. Nu moet ik er even bijzeggen dat wij elkaar namen
gaven als Hank and Pete en dergelijke want cowboys heten nou eenmaal geen Jaap
en Albert. Dus Hank roerde met zijn rechter hand boven zijn linker hand en beeldde
aldus symbolisch het bereiden van een eenvoudige doch voedzame maaltijd uit. Op
het moment dat hij aan Pete vroeg of die soms ook wat ‘beans’ wilde hebben
barstte er in het struikgewas achter hen een ontzettend tumult los. Hank and
Pete sprongen wel een meter in de lucht. Echter waren het niet indianen die het
vuur openden maar Witte Veder en Eenzame Wolf die bulderend van het lachen uit
dekking braken. Het argeloze kampementtafereel van Hank and Pete die zich
onbespied waanden had teveel van hun inlevingsvermogen gevergd. De
wapitiperiode was voorbij. Wij verlieten het Wapitigebied wat vanaf toen weer
gewoon het bos achter ons huis was.
Ik heb net even op internet gekeken hoe Wapiti’s er
eigenlijk uitzien.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten