Een vriend stuurde me deze plaatjes van een bladzijde uit een
scheurkalender. Of ik bekend ben met de stelling van Bertrand Russell. Ja,
Russells Teapot is mij bekend. Ik zou bijna zeggen: is mij ‘natuurlijk’ bekend
want Russell
is zo ongeveer het eerste
wat een beginnend atheïst op zijn of haar zoektocht naar religieuze vrijheid
tegenkomt. Over Vanno Jobse moest ik even nadenken. Vanno heeft er een probleem
mee dat Russell “het verschil tussen een gelovige en een atheïst reduceert tot
een meningsverschil over het bestaan van God.” Ik ben het daar echter volkomen mee
eens want in wezen is dat inderdaad de kern van het verhaal. En dat bevestigd
Vanno zelf, vermoedelijk onbedoeld, in zijn volgende zin namelijk “de waarheid van een
religieuze overtuiging is een subjectieve ervaring, die niet objectief kan
worden bewezen.” En daarmee slaat hij de spijker op zijn kop. Waarom zou je dan
van een atheïst verlangen dat hij bewijst dat God niet bestaat? Het is immers
een subjectieve ervaring? Vervolgens stelt Vanno dat Russell zou stellen dat er
alleen bewijslast rust op positieve beweringen en dat wil hij aantonen door het
woord “God” te vervangen door “Bertrand Russell”. Dat is een knap staaltje
apologetiek: het veranderen van de spelregels gedurende het spel. Het bestaan
van Bertrand Russell is namelijk geen subjectieve ervaring, tenzij Vanno wil
beweren dat Bertrand nooit bestaan heeft: “Je kan wel beweren dat Bertrand
Russell een Britse filosoof was die leefde van 1872 tot 1970 maar bewijs dat
maar eens, Bertrand Russell is een subjectieve ervaring!” Ik geloof en hoop dat
zelfs Vanno Jobse deze stelling niet aandurft. Hij reduceert echter met deze
vergelijking God tot een persoon met een inschrijving in een
geboorteregister. Dus kom ik met de volgende uitdaging voor Vanno: toon mij het
uittreksel uit het geboorteregister van God en ik ben overtuigd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten