Op de eerste dag van mijn kerstvakantie, vrijdag 23 december 2011, druppelen de eerste sporen van iets als een ‘kerststemming’ bij mij naar binnen. Er moet iets gebakken worden, want dat hoort bij kerst. Vorig jaar hebben mijn broer en ik een ‘Pepperkakhus’ gemaakt van een voorgebakken model van Ikea. Dat zouden we dit jaar weer doen, maar dan zelf gebakken, en dat ben ik dus straal vergeten, zoals Neef Bernard mij fijntjes inwreef op het familieblog.
Hoe dan ook, er moest iets gebakken worden en de keuze is gevallen op een Tulband. Met alles erop en eraan. Meneer Google vond ergens een recept en met de stuklijst in de hand begaf ik mij op weg naar het bruisende centrum van ons dorp. Automobilisten, veelal van vrouwelijke kunne met de levensjaren duidelijk op hunner gelaat af te lezen, hadden besloten om juist nu voor het eerst van hun leven in een auto te stappen en aan het verkeer deel te nemen. Hoewel, dat deelnemen bestond voornamelijk uit het apathisch voor zich uit starend links van de weg staan wachten op de dingen die komen gaan, het stuur stevig in beide knuistjes geklemd, de gerimpelde neusjes tegen de voorruit van hun eveneens bejaarde vehikels gedrukt. Inwendig wenste ik ze natuurlijk alle goeds toe.
Nou wordt ik door de week al chagrijnig bij de gedachte dat ik naar een supermarkt moet, anderhalve dag voor kerst is mijn voorpret inmiddels compleet geruïneerd. De gangpaden worden bevolkt door dorpsgenoten die midden in het gangpad een kwartier dubben of ze het artikel van 39 of 41 cent zullen kopen, ouden van dagen die in paniek het personeel bij elkaar gillen omdat een soort wijn, die er 1972 nog wel was, er nu niet meer is en dan ook nog niet op de plek staat waar het in een andere winkel wel staat. Na een half uur om me heen slaan bereik ik de vierkante centimeter schapruimte voor bakproducten. En zowaar: ruim 10 procent van de ingrediënten voor mijn tulband is hier verkrijgbaar. Op naar de kassa. Zes opgeschoten jongens, hormonaal behoorlijk in de war, rekenen één voor één hun aankopen af. Eindeloos geschraap in lege portemonnees, 5 en 2 cent munten bij elkaar lenend en debatterend over de rente en terugbetaaltermijn. Een van de jongens ontdekt dat de kassajuffrouw valt in de categorie ‘prooidier’. Op subtiele wijze maakt hij zijn medejagers er op attent : “Most ains kiek’n! Lekker dinkie!” Hormonen gieren door hun lijven, hun hoofden gloeien als vuurtorens. De gedachte dringt zich bij me op of de ophokplicht voor scholieren niet beter naar 2080 uur per jaar kan. De kassière is een meisje van amper 18 jaar, blonde middellange krulletjes omlijsten haar smalle gezicht. Het arme kind ondergaat het gelaten en vertrekt geen spier.
Het recept heet: klassieke tulband. Met een op 1 na hoogste moeilijkheidsgraad. Nu snap ik waarom, het recept klopt niet: de helft van de ingrediënten staat er niet op, van de andere helft ontbreken de hoeveelheden en de bereidingswijze is zo geschreven dat zelfs een analfabeet het niet meer snapt. Na enige improvisatie ontstaat er een okergele brij met donkere vlekjes. Dit moet het deeg zijn. Mijn ervaring in het werken met gips komt toch nog van pas want ruim twee derde van de vage substantie bereikt de bakvorm. Dan moet het rijzen. Na een uur op de kachel is het deeg daadwerkelijk 3 millimeter in omvang gegroeid. Na drie kwartier in de oven is de binnenkant van de bakvorm bedekt met een 8 centimeter dikke zwarte korst. Mijn echtgenote, immer optimistisch, ziet kans de korst te breken. En jawel, binnen in de korst zijn delen van de oorspronkelijke substantie te herkennen. We hebben er zojuist van gegeten. Je proeft het avontuur.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten