zaterdag 10 december 2016

Portret


Het hoge woord moet er maar eens uit: ik zit op schildercursus. Tweede seizoen alweer. Het leek me gewoon leuk om te doen. Pa deed het vroeger ook, beetje kwasten en zo en ik vond dat hij er wel goed in was. Het leek me vanzelfsprekend dat ik zijn talent geërfd heb. Achteraf valt dat nog reuze mee trouwens. Vol goede moed besteedde ik zonder blikken of blozen een klein vermogen aan de aanschaf van alles wat een beetje kunstenaar zoal nodig heeft. Bepakt en bezakt begaf ik mij opgetogen naar de eerste les, nu een dik jaar geleden.

De leraar was een wereldberoemde Drentse kunstschilder, woonachtig te Oosterhesselen. Ik ontmoette hem tijdens het werk. Voor het onderhoud aan de mechanische ventilatie moest ik in zijn woning zijn. Geloof het of niet, ik zag meteen dat ik met een kunstenaar te maken had. Ik strompelde al direct na binnenkomst over doeken, schildersezels, glazen potten volgepropt met kwasten, dozen vol verf, potloden, houtskool, oude lappen en weet ik veel wat nog meer. Gevat als ik ben vroeg ik of hij soms iets met schilderen deed. De arme man kon niet veel anders dan dit beamen. Toen hij van me af wou drukte hij me een foldertje in de hand van de club waar hij les geeft. 

Een week later stond ik weer voor zijn neus, nu in het gebouwtje aan de Heidelaan waar het er kunstzinnig aan toe gaat. De meester is een bijzonder aimabele figuur, Bourgondiër net als ik en hoewel een paar jaar ouder hadden we een vergelijkbare jeugd. Elk weekend feest, een hoop dingen die de pastoor placht te verbieden en ander onverantwoordelijk gedrag. We zijn beide van mening dat er geen reden is om niet met vreugde en een vleugje weemoed aan dergelijke verderfelijkheden terug te denken. Kortom, het was een gezellige boel en dat maakte mijn gebrek aan vaardigheden ruimschoots goed. Achteraf gezien vraag ik me af of hij niet met kromme tenen mijn creaties moet hebben bekeken. Hij zal zich vertwijfeld hebben afgevraagd hoe hij in vredesnaam een motiverende wending aan zijn beoordeling kon geven zonder de indruk te wekken oneerlijk te zijn. Nu moet ik hier even bekennen dat ik zelf ook niet helemaal zuiver op de graat was. Toen een schilderij van een Westerwolds boerderijtje te Smeerling niet wilde vlotten drukte ik ten einde raad de afbeelding af, knipte het boerderijtje uit en trok de contouren met een potloodje over op het doek. De daarop volgende les zag ik een bewonderende blik in zijn ogen. “Goed getroffen...”, meende hij. Ik hield me wijselijk stil. Uiteindelijk moest er ter voltooiing een element op de voorgrond worden geplaatst. Het zweet brak me aan alle kanten uit en opnieuw hanteerde ik hetzelfde trucje. Op het schilderij prijkt nu een perfecte kopie in acryl van een internetfoto van een witte geit.

Dat deze situatie onhoudbaar was laat zich raden. Maar het toeval redde me uit de nood. Herman besloot namelijk te stoppen met lesgeven op de voor mij favoriete donderdagavond. Zijn opvolgster is eveneens alleraardigst maar meer van het serieuze type en eerlijk gezegd is dat voor mijn kunstzinnige ontwikkeling niet verkeerd. Telkens weer verrast ze ons met opdrachten waar we radeloos mee aan de gang gaan. Vlakverdeling, licht en donker, compositie, grove schetsen met houtskool. Toen mochten we eindelijk met verf aan de gang. Ik had een stemmig landschapje als voorbeeld genomen. Na een voortvarende start mondde het uit in gesmeer met een groenbruine brei. Na drie cursusavonden besloot ik dat het af was. Thuis smeerde ik er nog wat meer vage brei overheen. Het resultaat was een bijzonder slecht uitgevoerde kindertekening. Uiteindelijk heb ik er met een grote kwast witte latex overheen geverfd. Dan kan ik het doek tenminste nog eens gebruiken.

Vorige week zijn we begonnen met portrettekenen. Na wat anatomie en theorie kregen we een foto van een gezicht en konden we aan de gang. Ik koos voor potlood en een A4tje. Houtskool op A3 eindigt bij mij steevast in aanmaakblokjes voor de open haard. En we hebben niet eens een open haard. Ik zal u het resultaat besparen. Afgelopen week gingen we elkaar natekenen. De arme cursist die als eerste plaats nam in de fauteuil veranderde ik in haar 10 jaar oudere schoonzus. Het tweede model was een jongedame van 13 jaar. Toen haar moeder haar kwam ophalen en terloops onze werkjes bekeek kon ze de neiging om mij te slaan ternauwernood onderdrukken. Ik koos eieren voor mijn geld en ging zelf model zitten. Dat bleek echter nog moeilijker dan zelf tekenen want ik kan behalve niet tekenen ook niet stilzitten. Ik verzocht dan ook een makkelijke pose te mogen innemen en de ogen te sluiten. Dat kan ik namelijk wel uren volhouden. Het verzoek werd niet gehonoreerd. Een medecursist heeft duidelijk meer talent dan wij overige cursisten bij elkaar. Haar werk laat ik hier zien.

Thuis nam ik wederom potlood en A4 ter hand. Op de harde schijf staat wel een foto van een dierbare. Laat ik volstaan met de opmerking dat echtgenote vriendelijk vroeg of zij dat soms was. Toen koos ik een foto van mezelf. Als ik er zo uit zou zien als het resultaat van mijn inspanning was ik nu nog steeds maagd en kinderloos geweest. Als laatste koos ik, inmiddels wat recalcitrant geworden, een foto van Jozef Stalin. Stalin lijkt nu op mij en heeft tevens trekjes van echtgenote, een 13 jarig kind, een gepensioneerde schoonzus en een neushoorn. Maar de snor is redelijk gelukt.

dinsdag 15 november 2016

Rietlanden

Ooit, lang geleden, toen de wijken Angelslo en Emmerhout werden gebouwd noemde men Emmen wel eens ‘het Mekka der planologen’. Hier was ruimte voor moderne stedenbouw en planologen kregen de vrije hand. Tientallen jaren hebben werknemers van Emmens alsmaar uitdijende industrie er gelukkig gewoond. Tegenwoordig heeft het woord Mekka er een heel andere klank.

De Rietlanden is een van de jongere loten aan Emmens stam.  Ergens diep in de diepste spelonken van de Rietlanden, tussen Uilenhol en Mussenbuurt, stond een auto schuin geparkeerd over twee parkeerplekken. Het raam aan passagierszijde stond half open en het linker portier zat niet in het slot. De sleutels staken nog in het contact. Omwonenden meldden de politie dat de auto er op maandagmorgen tegen elven was achtergelaten. Mevrouw De Vries van nummer 376 wist te vertellen dat er een nette heer met een verwilderde blik was uitgestapt. Hij liep gehaast een paar rondjes over het parkeerterrein en verdween toen in een brandgang. Meteen werd er een zoekactie op touw gezet. Op vrijdagmiddag trof men in de Gierzwaluw een verwarde man aan. Hij was vervuild en ongeschoren maar zeker geen zwerverstype. Hij was uitgehongerd en had uitdrogingsverschijnselen. De man was nauwelijks aanspreekbaar en kon niet vertellen wie hij was en wat hij daar deed. De medewerkers van de GGD deden hem voor de zekerheid een dwangbuis aan en voerden hem af in een wit busje. Terwijl ze met hem bezig waren zei hij steeds: “Ik moet er om half elf zijn…………… Ik moet er om half elf zijn……..”.

De eerste week in het psychiatrisch ziekenhuis  werd de man met medicijnen rustig gehouden. Toen knapte hij wat op en vertelde zijn verhaal. Zijn familie werd gewaarschuwd en er volgde een emotionele hereniging in de spreekkamer van de psychiater.  Na een ziekteperiode van nog eens vier weken kon de man weer aan het werk. In de binnendienst weliswaar. Zijn dienstauto en de buitendienstfunctie was hij kwijt. Nog nooit is er iemand zo gelukkig geweest met een degradatie.

Mevrouw De Vries van nummer 376 vertelde me dat het vaak voorkomt dat er iemand verdwaalt in de Rietlanden. Maar wennen doet het nooit. Telkens weer leidt het tot schrijnende situaties. Het wordt echter door de autoriteiten uit de media gehouden. Toen mijn werk in haar woning er op zat vroeg ik haar hoe ik er het snelste uit kom. “Links aanhouden.”, zei ze. Toen greep ze me plotseling met beide handen bij mijn revers vast en trok me tegen zich aan. “Zul je goed uitkijken….? Moet ik met je mee gaan…….?”. Dat leek me evenwel niet nodig en na drie keer linksaf slaan reed ik al weer op de Rondweg.

In de kelder van het psychiatrisch ziekenhuis zit achter de wasruimte en het ketelhuis nog een extra cel. Het staat bij insiders bekend als ‘kamer 81’. De afdeling heeft op papier echter slechts 80 bedden. De extra cel wordt bewust verborgen gehouden. De bewoner van kamer 81 zit er al tientallen jaren. Slechts zijn directe verzorgers weten van zijn bestaan en iedere nieuweling moet tekenen voor geheimhouding van patiënt 81. Er wordt gefluisterd dat de man ooit planoloog is geweest in dienst van de gemeente Emmen. Op de wanden van kamer 81 heeft hij een indrukwekkend stelsel van in elkaar overlopende doolhoven getekend. Met vette letters schreef hij er boven: Rietlanden 2.

donderdag 13 oktober 2016

Westerlingen

Omringd door eindeloze huizenblokken ligt een grasveldje van een paar vierkante meter. Er op staan drie reusachtige oeroude bomen. Ze torenen hoog boven de bebouwing uit. Vanuit het appartement op de derde zijn de bomen goed te bewonderen. Het is al een flink eind in oktober maar nog geen verkleuring te zien. Het is verwonderlijk hoe deze bomen de bouwwoede van de zestiger en zeventiger jaren van de vorige eeuw hebben kunnen overleven. Tot in de wijde omtrek is de bodem tot twee meter diepte omgewoeld maar deze bomen hebben ze laten staan. “Wij gaan hier niet weg!”, moeten ze gezegd hebben waarna de bulldozer rechtsomkeert maakte en een ander weiland ging omspitten.





“Die bomen daar, die er boven uit steken, die stonden voor de boerderij van my grantparents…”. Haar accent is onmiskenbaar. 32 Jaar heeft ze in The States gewoond. In de vijftiger jaren wilde haar man daar perse heen. In Holland was de overheid begonnen om via verstikkende wet en regelgeving de vrijheden van de boeren te beknotten. Wilde je een fatsoenlijk aantal acres bewerken dan moest je naar The States. “Mijn man had acres nodig, veeteelt zei hem niets, zijn vader was veeboer hier in de Veenkoloniën, maar hij moest niks van koeien hebben. De hele dag op de trekker over het land, dat was zijn lust en zijn leven.” Maar toen werd hij ziek. De gedachte als vrouw alleen achter te blijven in America sprak haar niet aan. “Ik ga jou hier niet begraven”, had ze gezegd. De boerderij werd verkocht en ze gingen back to the Veenkoloniën.

Maar hier had de tijd niet stilgestaan. Het oude land, de boerderijen, het was weg. Industrie en woonwijken zijn er voor terug gekomen. De oude buren zijn er ook niet meer. Allemaal import. Van de oorspronkelijke bevolking zijn nog maar enkele exemplaren te vinden. “Dat wisten wij wel, ik kwam hier eens in de two years op vakantie. We hebben een huisje gekocht in een dorp verderop. Daar was het nog meer als toen.” Na zijn dood betrok ze deze flat. Vlakbij de oude bomen van opa en oma.

In de hal hangt een zwartwit foto van een oude boerderij. De vrouwen dragen lange wijde rokken en witte schorten en een kapje in het haar. De mannen dragen een kiel, klompen en een pet. De plaatselijke vereniging Oude Ambachten kan er nog wat van leren. In ieder appartement hangt zo’n foto. Steevast het huis waar ze lang gewoond hebben, of het geboortehuis van oma, zoiets. Ze zijn bedoeld om de bewoners er aan te herinneren dat ze in hun eigen appartement zijn en niet in die van de buren. In dit geval betreft het de ouderlijke boerderij van haar overleden man. Ze wijst met haar grijze krullen in de richting links achter haar. Alsof ik dan meteen begrijp waar het staat. “Het staat er nu nog……”  Ze trekt een misprijzend gezicht, de mondhoeken naar beneden: “Wonen nu ook westerlingen in…..”. 

maandag 12 september 2016

Gene zijde

De Middelbare Detailhandel School is een houten gebouw. Het ruikt er naar spaanplaat. Formaldehyde. Tegenwoordig mag er in spaanplaat geen lijm meer worden gebruikt waar formaldehyde in zit. Op de wc’s hangen conservenblikken met een beugeltje van ijzerdraad aan een spijkertje hoog aan de wand, vlak onder het plafond. Lysol. Ze zijn gemaakt en opgehangen door de leraar handvaardigheid. De leraar warenkennis, een soort scheikunde, zorgde voor de lysol. Ze zijn bedoeld als luchtverfrissers. De lucht van formaldehyde vermengd met lysol zal me altijd bijblijven. Het herinnert me aan mijn schooltijd. De tijd van voor de Regionale Opleiding Centra, toen scholen nog werden opgericht en geleid door bevlogen plaatselijke notabelen die een leemte in onderwijsland opvulden. Voordat de overheid zich ermee ging bemoeien en alle scholen samenvoegde tot leerfabrieken met een manager aan het roer die zeer geïnteresseerd is in het aantal leerlingen maar niet in hoe het met ze gaat.

Naast de MDS stond een flat. Een blok van zeven verdiepingen met elk 4 woningen en daaraan geschakeld een blok van vijf verdiepingen met elk 5 voordeuren. Achter de flat lag een parkeerterrein voor de bewoners. Leraren en leerlingen mochten daar niet parkeren. Ik reed in die jaren wel eens mee met een klasgenoot die al een rijbewijs en een auto had. Sommige jongens parkeerden er stiekem toch wel eens en steevast stoof er dan een oud mannetje uit de flat die op hoge toon verhaal kwam halen bij de directeur.

De flat staat er nog. Ik kom er nu voor de ventilatie. De houten school is er niet meer. Nu staat er een dependance, ook wel ‘locatie’ genoemd, van zo’n grote ROC. Het oude mannetje is er ook niet meer. Die kijkt nu van gene zijde naar een oud-leerling die 35 jaar later zijn werkbusje op zijn oude parkeerplaats zet. In zijn woning woont nu een mevrouw die koffie voor me zet. Senseo doet ze nooit, alleen echte koffie. Ik aanvaard het dankbaar. We raken in gesprek. Mevrouw kan praten met geesten. Ook kan ze dolende zielen die nog niet beseffen dat ze dood zijn de weg naar het licht wijzen. Het is een zware last. Ze heeft deze gave altijd al gehad maar ze deed er nooit iets mee. Maar toen ze hier kwam wonen kon ze plotseling niet meer slapen en had ze altijd het idee dat ze niet alleen in huis was. Toen zocht ze contact met een medium en die heeft haar huis gezuiverd. Nu is ze zelf ook medium en kan ze de geesten en dolende zielen ‘een plekje geven’. Dat geeft wat rust maar ze zijn er desondanks altijd. Ze zoeken haar op. Geesten weten wie de gave heeft en komen op zo’n persoon af. Iedereen heeft die gave maar niet iedereen staat er voor open. Ik vrees dat ik tot die laatste groep behoor. Maar wie weet komt het Vliegend Spaghettimonster nog eens op mijn schouder tikken. Vermoedelijk zal dat dan zijn om een bestelling bier door te geven.

Ik vertelde het verhaal van het oude mannetje die wij op de kast joegen door de auto op zijn plek neer te zetten. Ze was heel lang stil en staarde aandachtig in haar lege koffiekopje. Toen schraapte ze haar keel en vertelde dat toen het medium kwam om het huis te zuiveren ze plotseling allebei een vreemd luchtje roken. Een benzinelucht meende zij maar het medium dacht wat anders. Ook sloeg er in de verte een autodeur maar het was midden in de nacht en de parkeerplaats was uitgestorven. Het zou zo maar eens het oude mannetje geweest kunnen zijn die op aanwijzing van het medium voor de laatste keer in zijn Fiat 850 stapte en naar het licht aan gene zijde reed.

Maar ik twijfel. Voor hetzelfde geld was het de geest van de scheikundeleraar die de blikjes lysol wilde bijvullen in het niet meer bestaande houten schoolgebouw. We zullen het nooit weten.

zaterdag 13 augustus 2016

Udemastempels in het pauperparadijs.

Het is nauwelijks mogelijk om iets over mensen uit bepaalde bevolkingsgroepen te schrijven zonder ze meteen een stempel op te drukken. Maar we zijn niet allemaal gelijk en de een weet zich nou eenmaal wat beter te gedragen dan de ander. Heb ik me zo voorzichtig genoeg uitgedrukt?

Jaren terug stond ik op de markt. Op een rustige herfstdag, in een heerlijk zachte nazomer, sloeg op het plein tussen twee supermarkten in zomaar ineens de vlam in de pan. Een echtpaar, de volgeladen boodschappentassen nietsvermoedend in de hand, werd plotseling aangevallen door enkele leden van één en dezelfde familie. Vanuit mijn kraam had ik een goed zicht op de gebeurtenissen. Terwijl de man zich kranig verweerde sloot de vrouw zich op in de auto waar ze werd belegerd door de vrouwelijke aanvallers. De boodschappen rolden over straat. Onder de aanvallers was ook een bejaarde vrouw met een rollator. Ze was niet meer tot fysiek geweld in staat maar daarentegen krijste en gilde ze als een viswijf met jeuk aan haar gat. Op enig moment liet ze zelfs haar rollator in de steek en begon ze met haar onvermijdelijke handtas op het autodak te timmeren. Telkens na drie klappen moest ze even hijgen waarbij ze zich aan de dakrand vasthield. Met haar hysterische gedoe zweepte ze de belagers tot ongekende hoogten op. Intussen was de man voor zijn belagers op de vlucht geslagen maar werd al snel ingehaald en klem gezet tegen de muur van de supermarkt. Het slaan hield op maar hij kon geen kant op en hem werd op hoge toon de waarheid verteld. Wat die waarheid inhield weet ik niet. Hij zag lijkbleek en zijn ogen waren groot als schoteltjes, maar hij leek opgelucht dat het lichamelijke gedeelte van de aanval voorbij was.

Een van de aanvallers vocht niet mee maar danste als een medicijnman met ontbloot bovenlijf en wild met zijn vuisten zwaaiend om het tafereel heen. Ik kende hem, zijn vrouw kwam wel bij mij aan de kraam. Zijn armen zaten onder de inktvlekken. Tattoos kan ik het niet noemen. Het waren kinderlijk eenvoudige symbolen die kriskras door hem zelf met een kroontjespen moeten zijn aangebracht, in de tijd dat tattooshops nog zeldzaam waren en onbereikbaar voor de gewone man. Het waren net keurstempels op een karkas. Udemastempels, vernoemd naar de bekende voormalige slachterij te Gieten. Toen het slachtoffer tegen de muur geklemd stond zag hij zijn kans schoon. Hij nam een flinke aanloop en sprong pardoes tussen de groep mannen en sloeg het weerloze slachtoffer keihard tegen de zijkant van zijn hoofd. Dat ging zelfs zijn bondgenoten te ver en ze stuurden hem weg. Breed grijnzend, voldaan en trots op zijn dappere bijdrage aan het gevecht ging hij een eindje verderop staan. Zijn T-shirt werd hem aangereikt door zijn echtgenote die in verwondering naar hem opzag.

Tien jaar later sta ik weer op hetzelfde plein. Het plein is ingrijpend gemoderniseerd. Waar eens molgoten, parkeervakken en stoepranden aan duidelijkheid niets te wensen overlieten zijn willekeurig op de nieuwe steentjes hippe strepen geverfd wat kennelijk parkeervakken moeten voorstellen. Om het extra lastig te maken zijn her en der betonnen blokken geplaats die tegenwoordig met een duur woord ‘straatmeubilair’ worden genoemd. En het carillon stond natuurlijk doodverkeerd, het staat nu twee meter verderop, waar het midden op de rijbaan veel beter tot zijn recht komt. Het speelt nog wel hetzelfde deuntje. Het verbaasd mij telkens weer hoe het praktisch nut van de openbare ruimte volledig teniet kan worden gedaan door bureaucraten die nog nooit een echt plein met echte levende mensen van dichtbij hebben gezien. Snel door naar de aanpalende flat met aanleunwoningen waar ik me op deze zonnige maandagmorgen mag bezighouden met de mechanische ventilatie. De eerste twee woningen zijn eigenlijk nog best normaal; vriendelijke oude vrouwtjes waar de koffie klaar staat. Vanuit de derde woning klinkt etherpiratenmuziek van het ergste soort. Ik baan me een weg door de herrie naar de keuken. Daar zitten ze. De dappere bestempelde straatvechter in een rolstoel en zijn vrouw. Gelukkig is zijn bovenlijf nu niet ontbloot. Met de vuisten zwaaien kan hij niet meer. De nog steeds aanwezige Udemastempels zien er op zijn uitgemergelde armpjes potsierlijk uit. Eens de schrik van de straat, nu afhankelijk van thuiszorg en scootmobiel. Later kom ik nog meer mensen tegen die me sterk doen denken aan de tijd dat ik daar nog op de markt stond. Omdat het enige nadeel van de appartementen het ontbreken van een balkon is zit men bij goed weer buiten voor de ingang. Net als vroeger, toen ze nog in hun rijtjeshuizen woonden, ze voor het huis zaten in plaats van er achter. De crème de la crème van de bloemenbuurt gebroederlijk naast elkaar op het plein.

Pauperparadijs 2.0, limited edition.

donderdag 28 juli 2016

Bevlogen mannetjes

Er zijn twee soorten musea. De eerste is die van het grote geld. Daar is een schip vol dukaten uit Brussel aangemeerd en daarvan betalen ze echte suppoosten. Streng kijkende mannen en vrouwen met een heus uniform aan wat hen de broodnodige autoriteit verschaft om je daarheen te dirigeren waar de pijltjes naar toe wijzen. Heb niet het lef om daarvan af te wijken.
De tweede is die van liefdewerk oud papier. Daar hangen geen overbodige ge- en verbodsborden en mocht er al eens iets van een aanwijzing nodig zijn dan is dat met een viltstift op een stuk papier aangegeven. Gewoon doorzichtig plakband voor tijdelijke aanwijzingen en duct tape voor de semi permanente aanwijzingen. Geüniformeerde suppoosten hebben ze niet, alleen vrijwilligers. Vaak zijn dat wandelende encyclopedieën die alles van het onderwerp van hun fascinatie weten. Tot in het kleinste detail.


Zo waren wij eens in een spoorwegmuseum. Volgens goed gebruik is in de buurt van ons vakantieverblijf toevalligerwijs altijd iets over treintjes aanwezig. Daar liepen ook een aantal bevlogen mannetjes rond die ongevraagd, per definitie ongevraagd, begonnen te vertellen zodra we  binnen gehoorsafstand kwamen. Zo heeft een van hen ons tot in het kleinste detail uitgelegd hoe de aandrijflijn van een zesassige diesellocomotief is opgebouwd, met inbegrip van alle technische vocabulaire en kengetallen. De naam van de leerling machinebankwerker die op zijn eerste werkdag het kleinste schroefje van de aandrijflijn had gedraaid is me even ontschoten, evenals de meisjesnaam van zijn latere schoonmoeder. Toen het mannetje klaar was moest hij even gaan zitten. Ook wij waren wel toe aan een biertje. En toen moesten die andere 36 locomotieven nog komen. Gelukkig wisten wij het mannetje te koppelen aan een ander stel wat zojuist binnenkwam en argeloos met het weer op krachten gekomen mannetje meeliep. We hebben nooit meer iets van dat stel vernomen.

Onlangs waren wij in Brabant. In Geertruidenberg staat een stokoude kerk. Daar zijn jaren geleden opgravingen gepleegd en daarbij zijn zeer interessante bouwkundige wetenswaardigheden ontdekt. Zo bevonden wij ons in de buurt van een trap die leidt naar een ondergrondse crypte. Het dienstdoende bevlogen mannetje joeg ons voor zich uit de trap af en vertelde ons onderwijl dat het een voormalige schuilkerk betrof zodat de hoge heren ten tijde van hevige beschietingen toch nog veilig ter kerke konden. Nu wordt de crypte gebruikt voor concerten. Tot de benodigde info behoorde ook het hele zomerprogramma, inclusief de muzikanten en/of ensemble, aanvangstijden en entreeprijzen, waarbij moet worden aangemerkt dat daar een kopje koffie bij inbegrepen is. Ik vroeg hem of hij bij de bouw van deze crypte uit de 14e eeuw betrokken was geweest. Neen, dat moet zijn betovergrootvader zijn geweest op wie hij veel lijkt. Wel vroeg hij zich af hoe ik dat wist.

Toen wij klaar waren en ons vriendelijk bij de respectabele heer bedankten voor zijn rondleiding schoot hem nog iets te binnen: “Op 30 juli aanstaande speelt Yanou Cantineau piano-improvisaties. Hier bij ons in de crypte”.

donderdag 14 juli 2016

Gewetensvraag

Dit is het verhaal van een klein zwartgrijs hondje. En dan niet zwart met hier en daar grijze lokken maar gewoon zwart met grijze vlekken. Een soort Lakenvelder maar dan als hond. Ik heb even snel gegoogled en volgens mij was het een Boomerhondje. Langharig, 20 cm hoog en 40 cm lang. Het lag in de deuropening en keek me met zijn zwarte kraaloogjes aan. Meer niet, geen kwispel of blaf, niks.









Vrouwtje, zo heten de bazinnen van dergelijke kleine hondjes, kwam al door de gang aangelopen nog voor ik had aangebeld. Op het moment dat ze opendeed kwam er een man aangerend van een paar huizen verderop. Of ik wel bij hem wil beginnen want hij moet zo weg. Ik vind dat meestal geen probleem maar in dit geval vroeg ik aan Vrouwtje, puur uit beleefdheid omdat ze al in de deuropening stond, of ze het goed vond dat ik eerst even met meneer hier meeging. “Daar kan ik in dit geval wel toestemming voor verlenen.”, sprak ze plechtig. Om acht uur ‘s morgens klinkt dat raar uit de mond van een Vrouwtje en er bekroop me een bang voorgevoel.

Later, eenmaal binnen bij Vrouwtje, begon ze een verhaal over het Boomerhondje. Na 45 seconden geloofde ik het wel en ging doen waarvoor ik gekomen was. Intussen babbelde Vrouwtje verder over Boomer alsof ik nog steeds volop luisterde. Waar ik ook kwam in de woning, steeds klonk op de achtergrond het monotone geneuzel over Rakker, want het bleek dat het Boomerhondje zo heette. Om kort te gaan kwam het hier op neer: Rakker was eerder van een mevrouw in Emmen waar Vrouwtje wel eens kwam en daar lag het de hele dag ‘an de kedde’. Op enigerlei wijze raakte het in bezit van Vrouwtje en nu woont het hier in deze buurt waar iedereen elkaar kent, alles van elkaar weet en als je binnenkomt wordt begroet met: “Poot’n veeg’n!!”. Na 45 minuten zat het er voor mij op. Al die tijd had ze geneuzeld over Rakker.

Mijn bange voorgevoel werd bewaarheid toen ze plotseling vroeg: “Wat had je gedaan als ik niet goed had gevonden dat je eerst met die man meeging?” Ze keek me met een mysterieuze glimlach aan. Ze had me zojuist een bijzonder ingewikkelde gewetensvraag gesteld. Ik moest eerlijk bekennen dat ik geen idee had. Even fronste ze haar wenkbrauwen. Dat vond ze wel een erg kort antwoord. Ze had gehoopt op meer. Toen ik bij de deur was gaf ze het op: “Weet je, Rakker heette eerst, toen hij nog in Emmen woonde, Ronnie! En een paar huizen verderop hebben ze ook zo’n hondje en die heet ook van Ronnie! Dat is wel toevallig! Of niet dan!”

Zonder gewetensbezwaren liet ik haar bij Rakker achter.