vrijdag 13 januari 2017

Wapitigebied

In het bos achter ons huis woonden vroeger indianen en cowboys. Dat wisten wij heel zeker want als wij daar in het bos rondstruinden dan voelden wij hun aanwezigheid. Maar we kregen ze nooit te zien. We hadden een naam bedacht voor het stuk bos. Het Wapitigebied. Een vriendje had eens in een boek gezien dat er in Amerika beesten rondliepen die zo heetten. En Amerika was het land van de cowboys en indianen.

Ik neem aan dat de indianen in ons Wapitigebied de wapiti’s opaten. Ik heb tenminste nooit Winnetou-achtige types in Idema’s Supermarkt zien lopen. Veel later kon je wel echte indianen zien op markten en braderieën. Die bliezen op een panfluit en verkochten cd’s met panfluitmuziek en veelkleurige gebreide truien. Zulke indianen heb ik in ons bos nooit gezien. Bij ons droegen ze verentooien en speren en zakmessen. En pijl en boog. Pijlen en bogen maakten wij voor ze van uitlopers en takken van de Hazelaar. De indianen woonden in hutten. Die moesten door ons worden gebouwd. Het was gebruikelijk deze uit te graven. Een hut in de grond met takken er over was veilig want cowboys en ander tuig konden je dan nooit vinden. Wij hadden daarvoor spades en bijlen en zagen ter beschikking die we leenden uit vaders schuurtje. Dat vroegen we nooit van te voren want als je het vroeg mocht het toch niet. Na een woensdagmiddag wroeten in het bos zagen we er uit als beesten en als onze moeders vertwijfeld vroegen wat we in Godsnaam hadden uitgespookt dan zeiden we dat we gewoon bij een vriendje achter in de tuin hadden gespeeld. Of onze moeders dat van ons aannamen weet ik niet. Als vader op zaterdag de schep nodig had hielpen wij dapper mee zoeken in het schuurtje. Uiteindelijk ging papa hopeloos gefrustreerd naar binnen. Dat wisten wij precies. We renden snel het bos in en kwamen opgetogen terug met de schep in de hand. Die hadden wij dan zogenaamd achter in de tuin gevonden. Op zondagmiddag gingen we eventjes snel stiekem met ons goeie goed aan naar Wapiti om de bijl en de zaag op te halen. Gewoon voor de zekerheid want je kon niet weten of papa die ook nog eens wilde gebruiken. Nooit ben ik een wapiti-indiaan tegen gekomen die weigerde het gereedschap terug te geven.

Het enige taboe was vuur. Vuurtje stoken mochten wij wel in de tuin. In de kelder  vonden wij een oude stoel. Half verrot, half doorgezakt en half opgevreten door houtworm. Van ma mochten wij die wel in het vuur gooien. Maanden later wilde pa weten waar die zeldzame antieke stoel gebleven was. Dat wisten wij niet. Maar vuur in het bos was uit den boze. Op een goede dag waren wij druk in de weer in het Wapitigebied. We beseften dat het onmogelijk was om wapiti’s rauw op te eten. Dus als grote uitzondering besloten we een heel klein vuurtje te maken. Gewoon wat droge blaadjes en wat takjes. Niet te groot want vuur in het bos was immers bijzonder gevaarlijk. Na enige tijd werd het dan toch weer een heel vuur en moesten we gezamenlijk trappen en stampen en zand gooien om het uit te krijgen. Thuisgekomen vroegen onze mama’s streng of we soms fikkie hadden gestookt in het bos. Dat ontkenden wij in alle toonaarden. Maar onze mama’s konden aan onze neuzen zien wat er gebeurd was ook al zeiden we niks. Ik heb de neuzen van onze kinderen regelmatig aandachtig bestudeerd maar nooit een aanwijzing gevonden voor ondeugd. Ik ga er derhalve van uit dat moeders gaven hebben die vaders moeten ontberen.

Ach, wat leden wij een vreedzaam leven in ons prachtige Wapitigebied. Dat kon zo niet doorgaan want vreedzaam samenleven wordt op den duur strontvervelend. Er moest bij tijd en wijle een oorlog worden uitgevochten. Als er voldoende manschappen waren gerekruteerd uit straatgenootjes en schoolvriendjes werden we verdeeld in gelijke groepen indianen en cowboys.  Bleken de pijlen en speren van de indianen niet opgewassen tegen de vuurkracht van de cowboys dan hadden de indianen plotseling vuurbuksen gekregen van valse bleekgezichten die met dubbele tong spraken. Als de cowboys in een hinderlaag liepen en het onderspit dreigden te delven dan vonden ze nog net op tijd een pilletje waardoor ze weer beter werden en terug konden schieten. Zo werd het evenwicht weer hersteld. Veel later bleken spreken met dubbele tong en pilletjes om weer beter te worden een terugkerend fenomeen te zijn in onze adolescente periode.

Op het laatst, vlak voordat we te oud werden om het Wapitigebied in stand te houden brak er een guerrillaoorlog uit. Het was de bedoeling dat de indianen zich verstopten in het bos en dat de cowboys door het gebied trokken om gewapende cellen terreurwapiti’s op te sporen en uit te schakelen. Op enig moment waren wij het zoeken naar indianen moe en moest er kwartier worden gemaakt. Nu moet ik er even bijzeggen dat wij elkaar namen gaven als Hank and Pete en dergelijke want cowboys heten nou eenmaal geen Jaap en Albert. Dus Hank roerde met zijn rechter hand boven zijn linker hand en beeldde aldus symbolisch het bereiden van een eenvoudige doch voedzame maaltijd uit. Op het moment dat hij aan Pete vroeg of die soms ook wat ‘beans’ wilde hebben barstte er in het struikgewas achter hen een ontzettend tumult los. Hank and Pete sprongen wel een meter in de lucht. Echter waren het niet indianen die het vuur openden maar Witte Veder en Eenzame Wolf die bulderend van het lachen uit dekking braken. Het argeloze kampementtafereel van Hank and Pete die zich onbespied waanden had teveel van hun inlevingsvermogen gevergd. De wapitiperiode was voorbij. Wij verlieten het Wapitigebied wat vanaf toen weer gewoon het bos achter ons huis was.

Ik heb net even op internet gekeken hoe Wapiti’s er eigenlijk uitzien.

zaterdag 7 januari 2017

Te duur

Lang, lang geleden, toen ik van de markt af ging en de verkoopwagen verkocht had, bleef ik zitten met mijn minivrachtwagentje. Zo’n chassis met een meubelbak erop met een laadklep er aan waar je nog net met een gewoon rijbewijs in mocht rijden. LT35, 2,8 liter 4 cilinder MAN diesel, turbo, 5 versnellingen. Beul van een ding. Gewoon in zijn 2 met stationair draaiende motor de koppeling laten opkomen en het hele gevaarte ging met verkoopwagen en al aan de rol. Wilde je wat harder dan zette je hem in 3 en gaf je, voorzichtig, wat gas bij. Mooi speelgoed. 

Mooi speelgoed doet een man niet graag van de hand en omdat mijn nieuwe plannen nog even wat meer tijd nodig hadden verhuurde ik mezelf als koerier. Een bedrijfje in Groningen verzorgde de bezorgingen voor een aantal Gamma’s en Intratuins in de provincie en voor hen voerde ik die uit. De mooiste rit was de bezorging van een gordijnrail van 1,80 meter. Van Stadskanaal naar Sellingen. De man was met openbaar vervoer naar de Gamma gereisd, kocht de rail voor 9,95 en betaalde grif 25 euro bezorgkosten omdat hij geen zin had het ding in de bus mee terug te nemen. Memorabel was ook de bezorging van een complete duiventil naar een adres in Assen. De dame die open deed had het oudste beroep van de wereld. Helaas gebruikte ze haar verdiensten hoofdzakelijk voor de aanschaf van middelen die een vernietigende uitwerking hadden op haar schoonheid. Bruinzwarte stompjes in een kleurloze glimlach. Fletse ogen in een asgrauw pokdalig gezicht. De duiventil moest achter in de tuin maar paste onmogelijk door de voordeur zodat ik omreed door het plantsoen naar de tuinen achter het woonblok. Als blijk van waardering deed ze me het volgende aanbod: “Zal ik bij jou eens doen wat je vrouw ook met je doet……?” Ik zei toen dat ik dan liever had dat ze iets deed wat mijn vrouw niet met me doet. Dat vatte ze erg serieus op zodat ik moest praten als Brugman om onder het voorstel uit te komen.

Terug naar de bouwmarkt. Personeel van bouwmarkten zijn stuk voor stuk erg aardig, voorkomend, behulpzaam en beleefd. Dan is dat maar vast even gezegd. Maar helaas gaat het op inhoudelijk gebied wel eens mis. Zo had ik de bak eens afgeladen vol met hout. Multiplex platen van 18mm en vloerplanken van 22mm. Het arme ding zakte zowat door zijn wielen. Stapvoets sukkelde ik ermee naar Hoogezand. Daar stond in een nieuwe wijk een pas opgeleverde koopwoning met een afwerkvloer waar de vloerbedekking zo op kon. De eigenaar, een niet zo heel technische jonge man, was echter van plan een houten vloer te leggen. Bij de Gamma had men hem bezworen dat de planken op een ondergrond van 18mm multiplex moesten worden gelijmd. De ondervloer moest met stalen spijkers om de 50 cm op de bestaande vloer worden gespijkerd. Ik vroeg hem of hij serieus van plan was honderden stalen spijkers in een hagelnieuwe afwerkvloer te slaan. Nou ja, dat had men hem bij de Gamma verteld en die zouden het toch wel weten. Nog los van alle kapot geslagen leidingen en een vernielde afwerkvloer zouden van alle gloednieuwe deuren 4 cm moeten worden afgezaagd. Ook van de voordeur waarvan dan ook de dorpel moest worden verhoogd. De goede man keek me met grote ogen aan en trok wit weg. Hoe dat is afgelopen weet ik niet maar ik ben er nog steeds nieuwsgierig naar.

Voor mezelf ga ik wel eens naar een bouwmarkt in een naburig dorp. Gewoon omdat ik de eigenaren ken. Die kwamen vroeger vaak op zaterdagmorgen aan de kraam, puddingbroodjes en zo, en dan ouwehoerden we er flink op los. Gisteren was ik er weer. Knutselspulletjes kopen voor de treintjes. Er was een nieuw meisje in de winkel. Het arme kind, nog in de proeftijd, deed vreselijk haar best maar kon niet tegen ons verbale geweld op. Toen de eigenaar vroeg waarom ik dan niet op de vacature had gesolliciteerd verschoot ze van kleur. “Ach, jij kan mij niet eens betalen…..”, schold ik. “Nee, je was op de markt al veel te duur…..”, foeterde de winkelier terug.

zaterdag 10 december 2016

Portret


Het hoge woord moet er maar eens uit: ik zit op schildercursus. Tweede seizoen alweer. Het leek me gewoon leuk om te doen. Pa deed het vroeger ook, beetje kwasten en zo en ik vond dat hij er wel goed in was. Het leek me vanzelfsprekend dat ik zijn talent geërfd heb. Achteraf valt dat nog reuze mee trouwens. Vol goede moed besteedde ik zonder blikken of blozen een klein vermogen aan de aanschaf van alles wat een beetje kunstenaar zoal nodig heeft. Bepakt en bezakt begaf ik mij opgetogen naar de eerste les, nu een dik jaar geleden.

De leraar was een wereldberoemde Drentse kunstschilder, woonachtig te Oosterhesselen. Ik ontmoette hem tijdens het werk. Voor het onderhoud aan de mechanische ventilatie moest ik in zijn woning zijn. Geloof het of niet, ik zag meteen dat ik met een kunstenaar te maken had. Ik strompelde al direct na binnenkomst over doeken, schildersezels, glazen potten volgepropt met kwasten, dozen vol verf, potloden, houtskool, oude lappen en weet ik veel wat nog meer. Gevat als ik ben vroeg ik of hij soms iets met schilderen deed. De arme man kon niet veel anders dan dit beamen. Toen hij van me af wou drukte hij me een foldertje in de hand van de club waar hij les geeft. 

Een week later stond ik weer voor zijn neus, nu in het gebouwtje aan de Heidelaan waar het er kunstzinnig aan toe gaat. De meester is een bijzonder aimabele figuur, Bourgondiër net als ik en hoewel een paar jaar ouder hadden we een vergelijkbare jeugd. Elk weekend feest, een hoop dingen die de pastoor placht te verbieden en ander onverantwoordelijk gedrag. We zijn beide van mening dat er geen reden is om niet met vreugde en een vleugje weemoed aan dergelijke verderfelijkheden terug te denken. Kortom, het was een gezellige boel en dat maakte mijn gebrek aan vaardigheden ruimschoots goed. Achteraf gezien vraag ik me af of hij niet met kromme tenen mijn creaties moet hebben bekeken. Hij zal zich vertwijfeld hebben afgevraagd hoe hij in vredesnaam een motiverende wending aan zijn beoordeling kon geven zonder de indruk te wekken oneerlijk te zijn. Nu moet ik hier even bekennen dat ik zelf ook niet helemaal zuiver op de graat was. Toen een schilderij van een Westerwolds boerderijtje te Smeerling niet wilde vlotten drukte ik ten einde raad de afbeelding af, knipte het boerderijtje uit en trok de contouren met een potloodje over op het doek. De daarop volgende les zag ik een bewonderende blik in zijn ogen. “Goed getroffen...”, meende hij. Ik hield me wijselijk stil. Uiteindelijk moest er ter voltooiing een element op de voorgrond worden geplaatst. Het zweet brak me aan alle kanten uit en opnieuw hanteerde ik hetzelfde trucje. Op het schilderij prijkt nu een perfecte kopie in acryl van een internetfoto van een witte geit.

Dat deze situatie onhoudbaar was laat zich raden. Maar het toeval redde me uit de nood. Herman besloot namelijk te stoppen met lesgeven op de voor mij favoriete donderdagavond. Zijn opvolgster is eveneens alleraardigst maar meer van het serieuze type en eerlijk gezegd is dat voor mijn kunstzinnige ontwikkeling niet verkeerd. Telkens weer verrast ze ons met opdrachten waar we radeloos mee aan de gang gaan. Vlakverdeling, licht en donker, compositie, grove schetsen met houtskool. Toen mochten we eindelijk met verf aan de gang. Ik had een stemmig landschapje als voorbeeld genomen. Na een voortvarende start mondde het uit in gesmeer met een groenbruine brei. Na drie cursusavonden besloot ik dat het af was. Thuis smeerde ik er nog wat meer vage brei overheen. Het resultaat was een bijzonder slecht uitgevoerde kindertekening. Uiteindelijk heb ik er met een grote kwast witte latex overheen geverfd. Dan kan ik het doek tenminste nog eens gebruiken.

Vorige week zijn we begonnen met portrettekenen. Na wat anatomie en theorie kregen we een foto van een gezicht en konden we aan de gang. Ik koos voor potlood en een A4tje. Houtskool op A3 eindigt bij mij steevast in aanmaakblokjes voor de open haard. En we hebben niet eens een open haard. Ik zal u het resultaat besparen. Afgelopen week gingen we elkaar natekenen. De arme cursist die als eerste plaats nam in de fauteuil veranderde ik in haar 10 jaar oudere schoonzus. Het tweede model was een jongedame van 13 jaar. Toen haar moeder haar kwam ophalen en terloops onze werkjes bekeek kon ze de neiging om mij te slaan ternauwernood onderdrukken. Ik koos eieren voor mijn geld en ging zelf model zitten. Dat bleek echter nog moeilijker dan zelf tekenen want ik kan behalve niet tekenen ook niet stilzitten. Ik verzocht dan ook een makkelijke pose te mogen innemen en de ogen te sluiten. Dat kan ik namelijk wel uren volhouden. Het verzoek werd niet gehonoreerd. Een medecursist heeft duidelijk meer talent dan wij overige cursisten bij elkaar. Haar werk laat ik hier zien.

Thuis nam ik wederom potlood en A4 ter hand. Op de harde schijf staat wel een foto van een dierbare. Laat ik volstaan met de opmerking dat echtgenote vriendelijk vroeg of zij dat soms was. Toen koos ik een foto van mezelf. Als ik er zo uit zou zien als het resultaat van mijn inspanning was ik nu nog steeds maagd en kinderloos geweest. Als laatste koos ik, inmiddels wat recalcitrant geworden, een foto van Jozef Stalin. Stalin lijkt nu op mij en heeft tevens trekjes van echtgenote, een 13 jarig kind, een gepensioneerde schoonzus en een neushoorn. Maar de snor is redelijk gelukt.

dinsdag 15 november 2016

Rietlanden

Ooit, lang geleden, toen de wijken Angelslo en Emmerhout werden gebouwd noemde men Emmen wel eens ‘het Mekka der planologen’. Hier was ruimte voor moderne stedenbouw en planologen kregen de vrije hand. Tientallen jaren hebben werknemers van Emmens alsmaar uitdijende industrie er gelukkig gewoond. Tegenwoordig heeft het woord Mekka er een heel andere klank.

De Rietlanden is een van de jongere loten aan Emmens stam.  Ergens diep in de diepste spelonken van de Rietlanden, tussen Uilenhol en Mussenbuurt, stond een auto schuin geparkeerd over twee parkeerplekken. Het raam aan passagierszijde stond half open en het linker portier zat niet in het slot. De sleutels staken nog in het contact. Omwonenden meldden de politie dat de auto er op maandagmorgen tegen elven was achtergelaten. Mevrouw De Vries van nummer 376 wist te vertellen dat er een nette heer met een verwilderde blik was uitgestapt. Hij liep gehaast een paar rondjes over het parkeerterrein en verdween toen in een brandgang. Meteen werd er een zoekactie op touw gezet. Op vrijdagmiddag trof men in de Gierzwaluw een verwarde man aan. Hij was vervuild en ongeschoren maar zeker geen zwerverstype. Hij was uitgehongerd en had uitdrogingsverschijnselen. De man was nauwelijks aanspreekbaar en kon niet vertellen wie hij was en wat hij daar deed. De medewerkers van de GGD deden hem voor de zekerheid een dwangbuis aan en voerden hem af in een wit busje. Terwijl ze met hem bezig waren zei hij steeds: “Ik moet er om half elf zijn…………… Ik moet er om half elf zijn……..”.

De eerste week in het psychiatrisch ziekenhuis  werd de man met medicijnen rustig gehouden. Toen knapte hij wat op en vertelde zijn verhaal. Zijn familie werd gewaarschuwd en er volgde een emotionele hereniging in de spreekkamer van de psychiater.  Na een ziekteperiode van nog eens vier weken kon de man weer aan het werk. In de binnendienst weliswaar. Zijn dienstauto en de buitendienstfunctie was hij kwijt. Nog nooit is er iemand zo gelukkig geweest met een degradatie.

Mevrouw De Vries van nummer 376 vertelde me dat het vaak voorkomt dat er iemand verdwaalt in de Rietlanden. Maar wennen doet het nooit. Telkens weer leidt het tot schrijnende situaties. Het wordt echter door de autoriteiten uit de media gehouden. Toen mijn werk in haar woning er op zat vroeg ik haar hoe ik er het snelste uit kom. “Links aanhouden.”, zei ze. Toen greep ze me plotseling met beide handen bij mijn revers vast en trok me tegen zich aan. “Zul je goed uitkijken….? Moet ik met je mee gaan…….?”. Dat leek me evenwel niet nodig en na drie keer linksaf slaan reed ik al weer op de Rondweg.

In de kelder van het psychiatrisch ziekenhuis zit achter de wasruimte en het ketelhuis nog een extra cel. Het staat bij insiders bekend als ‘kamer 81’. De afdeling heeft op papier echter slechts 80 bedden. De extra cel wordt bewust verborgen gehouden. De bewoner van kamer 81 zit er al tientallen jaren. Slechts zijn directe verzorgers weten van zijn bestaan en iedere nieuweling moet tekenen voor geheimhouding van patiënt 81. Er wordt gefluisterd dat de man ooit planoloog is geweest in dienst van de gemeente Emmen. Op de wanden van kamer 81 heeft hij een indrukwekkend stelsel van in elkaar overlopende doolhoven getekend. Met vette letters schreef hij er boven: Rietlanden 2.

donderdag 13 oktober 2016

Westerlingen

Omringd door eindeloze huizenblokken ligt een grasveldje van een paar vierkante meter. Er op staan drie reusachtige oeroude bomen. Ze torenen hoog boven de bebouwing uit. Vanuit het appartement op de derde zijn de bomen goed te bewonderen. Het is al een flink eind in oktober maar nog geen verkleuring te zien. Het is verwonderlijk hoe deze bomen de bouwwoede van de zestiger en zeventiger jaren van de vorige eeuw hebben kunnen overleven. Tot in de wijde omtrek is de bodem tot twee meter diepte omgewoeld maar deze bomen hebben ze laten staan. “Wij gaan hier niet weg!”, moeten ze gezegd hebben waarna de bulldozer rechtsomkeert maakte en een ander weiland ging omspitten.





“Die bomen daar, die er boven uit steken, die stonden voor de boerderij van my grantparents…”. Haar accent is onmiskenbaar. 32 Jaar heeft ze in The States gewoond. In de vijftiger jaren wilde haar man daar perse heen. In Holland was de overheid begonnen om via verstikkende wet en regelgeving de vrijheden van de boeren te beknotten. Wilde je een fatsoenlijk aantal acres bewerken dan moest je naar The States. “Mijn man had acres nodig, veeteelt zei hem niets, zijn vader was veeboer hier in de Veenkoloniën, maar hij moest niks van koeien hebben. De hele dag op de trekker over het land, dat was zijn lust en zijn leven.” Maar toen werd hij ziek. De gedachte als vrouw alleen achter te blijven in America sprak haar niet aan. “Ik ga jou hier niet begraven”, had ze gezegd. De boerderij werd verkocht en ze gingen back to the Veenkoloniën.

Maar hier had de tijd niet stilgestaan. Het oude land, de boerderijen, het was weg. Industrie en woonwijken zijn er voor terug gekomen. De oude buren zijn er ook niet meer. Allemaal import. Van de oorspronkelijke bevolking zijn nog maar enkele exemplaren te vinden. “Dat wisten wij wel, ik kwam hier eens in de two years op vakantie. We hebben een huisje gekocht in een dorp verderop. Daar was het nog meer als toen.” Na zijn dood betrok ze deze flat. Vlakbij de oude bomen van opa en oma.

In de hal hangt een zwartwit foto van een oude boerderij. De vrouwen dragen lange wijde rokken en witte schorten en een kapje in het haar. De mannen dragen een kiel, klompen en een pet. De plaatselijke vereniging Oude Ambachten kan er nog wat van leren. In ieder appartement hangt zo’n foto. Steevast het huis waar ze lang gewoond hebben, of het geboortehuis van oma, zoiets. Ze zijn bedoeld om de bewoners er aan te herinneren dat ze in hun eigen appartement zijn en niet in die van de buren. In dit geval betreft het de ouderlijke boerderij van haar overleden man. Ze wijst met haar grijze krullen in de richting links achter haar. Alsof ik dan meteen begrijp waar het staat. “Het staat er nu nog……”  Ze trekt een misprijzend gezicht, de mondhoeken naar beneden: “Wonen nu ook westerlingen in…..”. 

maandag 12 september 2016

Gene zijde

De Middelbare Detailhandel School is een houten gebouw. Het ruikt er naar spaanplaat. Formaldehyde. Tegenwoordig mag er in spaanplaat geen lijm meer worden gebruikt waar formaldehyde in zit. Op de wc’s hangen conservenblikken met een beugeltje van ijzerdraad aan een spijkertje hoog aan de wand, vlak onder het plafond. Lysol. Ze zijn gemaakt en opgehangen door de leraar handvaardigheid. De leraar warenkennis, een soort scheikunde, zorgde voor de lysol. Ze zijn bedoeld als luchtverfrissers. De lucht van formaldehyde vermengd met lysol zal me altijd bijblijven. Het herinnert me aan mijn schooltijd. De tijd van voor de Regionale Opleiding Centra, toen scholen nog werden opgericht en geleid door bevlogen plaatselijke notabelen die een leemte in onderwijsland opvulden. Voordat de overheid zich ermee ging bemoeien en alle scholen samenvoegde tot leerfabrieken met een manager aan het roer die zeer geïnteresseerd is in het aantal leerlingen maar niet in hoe het met ze gaat.

Naast de MDS stond een flat. Een blok van zeven verdiepingen met elk 4 woningen en daaraan geschakeld een blok van vijf verdiepingen met elk 5 voordeuren. Achter de flat lag een parkeerterrein voor de bewoners. Leraren en leerlingen mochten daar niet parkeren. Ik reed in die jaren wel eens mee met een klasgenoot die al een rijbewijs en een auto had. Sommige jongens parkeerden er stiekem toch wel eens en steevast stoof er dan een oud mannetje uit de flat die op hoge toon verhaal kwam halen bij de directeur.

De flat staat er nog. Ik kom er nu voor de ventilatie. De houten school is er niet meer. Nu staat er een dependance, ook wel ‘locatie’ genoemd, van zo’n grote ROC. Het oude mannetje is er ook niet meer. Die kijkt nu van gene zijde naar een oud-leerling die 35 jaar later zijn werkbusje op zijn oude parkeerplaats zet. In zijn woning woont nu een mevrouw die koffie voor me zet. Senseo doet ze nooit, alleen echte koffie. Ik aanvaard het dankbaar. We raken in gesprek. Mevrouw kan praten met geesten. Ook kan ze dolende zielen die nog niet beseffen dat ze dood zijn de weg naar het licht wijzen. Het is een zware last. Ze heeft deze gave altijd al gehad maar ze deed er nooit iets mee. Maar toen ze hier kwam wonen kon ze plotseling niet meer slapen en had ze altijd het idee dat ze niet alleen in huis was. Toen zocht ze contact met een medium en die heeft haar huis gezuiverd. Nu is ze zelf ook medium en kan ze de geesten en dolende zielen ‘een plekje geven’. Dat geeft wat rust maar ze zijn er desondanks altijd. Ze zoeken haar op. Geesten weten wie de gave heeft en komen op zo’n persoon af. Iedereen heeft die gave maar niet iedereen staat er voor open. Ik vrees dat ik tot die laatste groep behoor. Maar wie weet komt het Vliegend Spaghettimonster nog eens op mijn schouder tikken. Vermoedelijk zal dat dan zijn om een bestelling bier door te geven.

Ik vertelde het verhaal van het oude mannetje die wij op de kast joegen door de auto op zijn plek neer te zetten. Ze was heel lang stil en staarde aandachtig in haar lege koffiekopje. Toen schraapte ze haar keel en vertelde dat toen het medium kwam om het huis te zuiveren ze plotseling allebei een vreemd luchtje roken. Een benzinelucht meende zij maar het medium dacht wat anders. Ook sloeg er in de verte een autodeur maar het was midden in de nacht en de parkeerplaats was uitgestorven. Het zou zo maar eens het oude mannetje geweest kunnen zijn die op aanwijzing van het medium voor de laatste keer in zijn Fiat 850 stapte en naar het licht aan gene zijde reed.

Maar ik twijfel. Voor hetzelfde geld was het de geest van de scheikundeleraar die de blikjes lysol wilde bijvullen in het niet meer bestaande houten schoolgebouw. We zullen het nooit weten.

zaterdag 13 augustus 2016

Udemastempels in het pauperparadijs.

Het is nauwelijks mogelijk om iets over mensen uit bepaalde bevolkingsgroepen te schrijven zonder ze meteen een stempel op te drukken. Maar we zijn niet allemaal gelijk en de een weet zich nou eenmaal wat beter te gedragen dan de ander. Heb ik me zo voorzichtig genoeg uitgedrukt?

Jaren terug stond ik op de markt. Op een rustige herfstdag, in een heerlijk zachte nazomer, sloeg op het plein tussen twee supermarkten in zomaar ineens de vlam in de pan. Een echtpaar, de volgeladen boodschappentassen nietsvermoedend in de hand, werd plotseling aangevallen door enkele leden van één en dezelfde familie. Vanuit mijn kraam had ik een goed zicht op de gebeurtenissen. Terwijl de man zich kranig verweerde sloot de vrouw zich op in de auto waar ze werd belegerd door de vrouwelijke aanvallers. De boodschappen rolden over straat. Onder de aanvallers was ook een bejaarde vrouw met een rollator. Ze was niet meer tot fysiek geweld in staat maar daarentegen krijste en gilde ze als een viswijf met jeuk aan haar gat. Op enig moment liet ze zelfs haar rollator in de steek en begon ze met haar onvermijdelijke handtas op het autodak te timmeren. Telkens na drie klappen moest ze even hijgen waarbij ze zich aan de dakrand vasthield. Met haar hysterische gedoe zweepte ze de belagers tot ongekende hoogten op. Intussen was de man voor zijn belagers op de vlucht geslagen maar werd al snel ingehaald en klem gezet tegen de muur van de supermarkt. Het slaan hield op maar hij kon geen kant op en hem werd op hoge toon de waarheid verteld. Wat die waarheid inhield weet ik niet. Hij zag lijkbleek en zijn ogen waren groot als schoteltjes, maar hij leek opgelucht dat het lichamelijke gedeelte van de aanval voorbij was.

Een van de aanvallers vocht niet mee maar danste als een medicijnman met ontbloot bovenlijf en wild met zijn vuisten zwaaiend om het tafereel heen. Ik kende hem, zijn vrouw kwam wel bij mij aan de kraam. Zijn armen zaten onder de inktvlekken. Tattoos kan ik het niet noemen. Het waren kinderlijk eenvoudige symbolen die kriskras door hem zelf met een kroontjespen moeten zijn aangebracht, in de tijd dat tattooshops nog zeldzaam waren en onbereikbaar voor de gewone man. Het waren net keurstempels op een karkas. Udemastempels, vernoemd naar de bekende voormalige slachterij te Gieten. Toen het slachtoffer tegen de muur geklemd stond zag hij zijn kans schoon. Hij nam een flinke aanloop en sprong pardoes tussen de groep mannen en sloeg het weerloze slachtoffer keihard tegen de zijkant van zijn hoofd. Dat ging zelfs zijn bondgenoten te ver en ze stuurden hem weg. Breed grijnzend, voldaan en trots op zijn dappere bijdrage aan het gevecht ging hij een eindje verderop staan. Zijn T-shirt werd hem aangereikt door zijn echtgenote die in verwondering naar hem opzag.

Tien jaar later sta ik weer op hetzelfde plein. Het plein is ingrijpend gemoderniseerd. Waar eens molgoten, parkeervakken en stoepranden aan duidelijkheid niets te wensen overlieten zijn willekeurig op de nieuwe steentjes hippe strepen geverfd wat kennelijk parkeervakken moeten voorstellen. Om het extra lastig te maken zijn her en der betonnen blokken geplaats die tegenwoordig met een duur woord ‘straatmeubilair’ worden genoemd. En het carillon stond natuurlijk doodverkeerd, het staat nu twee meter verderop, waar het midden op de rijbaan veel beter tot zijn recht komt. Het speelt nog wel hetzelfde deuntje. Het verbaasd mij telkens weer hoe het praktisch nut van de openbare ruimte volledig teniet kan worden gedaan door bureaucraten die nog nooit een echt plein met echte levende mensen van dichtbij hebben gezien. Snel door naar de aanpalende flat met aanleunwoningen waar ik me op deze zonnige maandagmorgen mag bezighouden met de mechanische ventilatie. De eerste twee woningen zijn eigenlijk nog best normaal; vriendelijke oude vrouwtjes waar de koffie klaar staat. Vanuit de derde woning klinkt etherpiratenmuziek van het ergste soort. Ik baan me een weg door de herrie naar de keuken. Daar zitten ze. De dappere bestempelde straatvechter in een rolstoel en zijn vrouw. Gelukkig is zijn bovenlijf nu niet ontbloot. Met de vuisten zwaaien kan hij niet meer. De nog steeds aanwezige Udemastempels zien er op zijn uitgemergelde armpjes potsierlijk uit. Eens de schrik van de straat, nu afhankelijk van thuiszorg en scootmobiel. Later kom ik nog meer mensen tegen die me sterk doen denken aan de tijd dat ik daar nog op de markt stond. Omdat het enige nadeel van de appartementen het ontbreken van een balkon is zit men bij goed weer buiten voor de ingang. Net als vroeger, toen ze nog in hun rijtjeshuizen woonden, ze voor het huis zaten in plaats van er achter. De crème de la crème van de bloemenbuurt gebroederlijk naast elkaar op het plein.

Pauperparadijs 2.0, limited edition.