Ik moet
zeggen, het is een imposante gedaante. Ruim twee koppen groter dan ik, geheel
gehuld in een zwarte cape. Zijn gezicht is onzichtbaar in een grote capuchon.
De zeis houdt hij in zijn magere rechter hand. Hij staat niet, hij zweeft ongeveer
tien centimeter boven de grond. Ik zei niets en Hein ook niet. Hoe het komt
weet ik niet maar ik meende enige aarzeling te bespeuren bij de onwelkome gast.
“Ik ben
Denap….”. Ja, ik dacht, dan weet hij dat ik het ben, dan is het maar klaar.
“Het is niet
jouw beurt. Ik……eh…….heb me vergist...”. Hein was duidelijk niet in zijn
normale doen. Wat zijn normale doen wel is weet ik echter niet precies. Ik neem
aan dat hij verifieert of hij de juiste kandidaat voor zich heeft en dan met
een snelle beweging met zijn zeis een einde maakt aan je leven. Maar het kan
best heel anders gaan want ik heb het nog nooit meegemaakt.
“Wil je even
binnenkomen?”. Je kunt de verdwaalde dood toch moeilijk zomaar voor de deur
laten staan. Het leek me beter om hem van de straat te halen, voor er
ongelukken van komen. Hein zweefde dankbaar over de drempel en ging aan tafel
zitten. De zeis bleef in zijn hand. Ik wilde hem wel wat aanbieden maar kon me
eerlijk gezegd niets voorstellen bij een geraamte met een glas water.
“Ik hoef niks,
laat me maar even.” Hij zei dat ik hem had gedroomd maar dat het net leek of ik
hem echt riep en dus was hij gekomen. Ik moet erg schaapachtig gekeken hebben.
“Is ook wat
lastig uit te leggen”, stelde Hein gerust. Ik vroeg hem of hij bij alle
stervenskandidaten langs gaat. Hein legde uit dat dat onmogelijk is want er
sterven elke dag honderdduizenden mensen en als hij bij iedereen langs moet is
dat geen doen. Het is niet uit te sluiten dat een stervende hem ziet, maar verreweg
de meesten gaan gewoon zonder hem. Nog steeds begreep ik er maar weinig van.
“Ik besta
eigenlijk helemaal niet, nou ja, niet zoals jij je me nu droomt. Ik besta
alleen in de verbeelding. Net als spoken. Jij hebt me nu gezien, of sterker, je
droomt me nu zo sterk dat het lijkt alsof je me ziet, maar dat is dus niet zo.”
“Dat kan wel
zijn, maar of je nu bestaat of niet, dood is dood. Je kunt geloven dat spoken
bestaan, maar tastbaar bewijs voor hun aanwezigheid is er, in tegenstelling tot
jou, niet”.
“Je ziet het
verkeerd, de dood bestaat weliswaar, maar een geraamte met een zeis die je komt
halen bestaat niet, hetzij in de verbeelding van stervende mensen met een
levendige fantasie”.
Het was even
stil. Ik moest er even over nadenken. Normaal geloof ik helemaal nergens in,
maar nu zit ik doodleuk oog in oog met een ommanteld geraamte met een zeis in
zijn hand die zegt dat hij niet bestaat. Als dat maar geen precedent schept.
“De dood als
illusie…..”. Soms probeer ik ook wel eens iets grappigs te zeggen. Hein bewoog
even met zijn zeis en boog de capuchon in mijn richting, alsof hij me aankeek.
Ik kreeg het meteen steenkoud.
“Je kan ook
te ver gaan, Denap……”.
Hein had
kennelijk een kort lontje en daar was ik best een beetje ongerust over. Ik was trouwens
ook wel zo’n beetje klaar met de dood, over niet al te lange tijd ging de
wekker.
“Ik moet
gaan, je wordt zo wakker”.
“Okee…..”. Men
moet in zulke situaties niet al te opgelucht overkomen.
“Kan ik nog
iets voor je doen?”. Ik durfde me niet af te vragen wat hij daarmee kon
bedoelen.
“Om de dooie
dood niet…..”, riep ik flink, toen hij al weg was.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten