woensdag 6 maart 2013

Dirkie Thee


Haar landgoed was 50 vierkante meter groot. Inclusief bebouwing. In de tuin deelden de poepdoos en het kolenhok hetzelfde dak. Zes stoeptegels deden dienst als tuinpad. Haalde je drie tegels weg dan was dat het grasveld. Het was het derde huis in een rijtje van vier. Op de hoek stond een woon-winkelpand welke dienst deed als café. De woning was zo groot als een ansichtkaart met beneden de kamer, de keuken en de hal met trapopgang. Boven was een slaapkamer. Op de overloop stond een ladder die naar de gezamenlijke zolder leidde. Het blok vormde de nieuwbouwwijk, de rest van het dorp bestond uit vrijstaande huisjes, winkeltjes, boerderijen, een molen en een smederij. De straat was net breed genoeg voor een paard en wagen.

Ze verdiende de kost door deur aan deur thee te verkopen aan de rijke lui die in landhuizen en villa’s in de wijde omtrek woonden. Hieraan had ze ook haar bijnaam te danken, Dirkie Thee.  Ze had een transportfiets met voorop een rieten mand. Zes dagen in de week fietste ze tientallen kilometers per dag. In de zomermaanden verhuurde ze haar slaapkamer aan toeristen. Dat waren gegoede burgers en middenstanders uit de stad die drie dagen per jaar op vakantie gingen op het platteland. Als ze gasten had sliep ze zelf op zolder. Ooit had ze omgang met een dagloner die in een hutje op de hei woonde. Klinkt romantisch maar was het niet. Het was een hut van plaggen, een paar planken en dikke takken. Een handvol bakstenen vormde de vuurplaats. Ze zijn een maand verloofd geweest. Het huwelijk ging niet door want op een kwade dag vatte het hutje vlam. Een kist was niet meer nodig. Enkele verkoolde resten werden in een kruiwagen naar het kerkhof gebracht en daar in een hoek begraven. De koster maakte van latten een kruis en schreef daarop de naam waaronder hij in het dorp bekend stond, Jan Bedstro. Niemand heeft ooit zijn echte naam geweten en Dirkie heeft het nooit meer over hem gehad.

Op een late zaterdagmiddag stopt er voor haar deur een rijtuig. De koetsier springt van de bok en houdt het deurtje open voor een deftige doch kwieke heer met een hoge hoed. Hij is nauwelijks binnen of de buren horen een hoge gil, een geruststellende bariton en later hard lachen. Daarna is het een hele tijd stil. Uiteindelijk komt de man weer naar buiten. Hij heeft een rood hoofd, de hoed in de hand en ziet er verfomfaaid uit. Dirkie staat in de deuropening met een deken om en loshangend haar. Er speelt een vage glimlach om haar mond. Als de dorpelingen de volgende morgen naar de kerk gaan zien ze dat de gordijnen bij Dirkie nog dicht zijn. Ze slaan er verder geen acht op. Als ze na de kerk terugkomen staat het huis van Dirkie leeg, geen gordijnen meer, geen meubels meer, niets. De deur is op slot en de transportfiets is ook weg. Niemand heeft ooit nog iets van Dirkie gehoord.

Er wordt wel eens verteld dat op de plek waar nu Theehuis “Het Mandje” staat vroeger een plaggenhut stond. In het hoekje onder de treurwilg op het oude kerkhof groeit een bijzonder plantje, Galium Odoratum, ook wel Asperula Odorata genoemd. Er zou een verband bestaan tussen die twee plekken maar het fijne ervan weet niemand. Het theehuis heeft een nieuwe soort op de kaart staan, Bedstro-thee. Een bijzonder drankje.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten