Geachte heer Dijkema,
Ooit hoorde ik eens een mevrouw uit Twente praten die in het
vuur van haar betoog de uitdrukking “koede-de-koet” gebruikte. Ik kom de uitdrukking
coûte que coûte in gesproken taal zelden tegen en in geschreven taal heb ik het
nog nooit gezien. Ik was dan ook zeer verbaasd dat ik de uitdrukking tot twee
keer toe tegen kwam in uw boek “Dwaallichten en vallende sterren”.
Wij hebben elkaar eens ontmoet, meneer Dijkema. Dat was op
de bruiloft van uw dochter Joke in het kerkje van Henk Helmantel en in de
feestzaal in Ten Boer. Ik ga er derhalve van uit u zich onze ontmoeting niet
meer herinnert. Joke was in die tijd een collega. In de tijd dat wij
samenwerkten dreigde ze me wel eens met een confrontatie met ‘Pelitie Diekemoa
van Delfsiel’, met name op die momenten dat mijn gevoel voor humor de grenzen
van het betamelijke dreigden te overschrijden. Groot was mijn nieuwsgierigheid
dan ook toen ik vernam dat er een boek aanstaande was van Pelitie Diekemoa van
Delfsiel. U begrijpt dat ik dit onmogelijk kon negeren.
Ik weet nooit wat het verschil is tussen amateurkunst en
professionele kunst. Ik kom wel eens zogenaamde amateurkunst tegen die het
niveau van goedbedoelde huisvlijt veruit overstijgt en ik zie in een museum wel
eens zaken waarvan ik me oprecht afvraag of dergelijke bagger geen aanleiding
moet zijn om de subsidie aan musea per direct te beëindigen. Met lezen heb ik
dat ook. Dan begin ik vol goede moed aan een beroemd en bejubeld boek om na
drie bladzijden te ontdekken dat verder lezen de moeite niet meer waard is. Het
is u gelukt om me vast te grijpen in uw verhaal en niet meer los te laten eer
de laatste bladzijde was omgeslagen. Petje af Diekemoa! Aanvankelijk moest ik
erg wennen aan uw schrijfstijl. Het gebruik van de uitdrukking coûte que coûte
en enkele onvervalste germanismen deden me de wenkbrauwen fronsen maar verderop
werd het beter, vloeiender.
Lucien de Lange is het archetype van een verzonnen
politie-inspecteur. Tikkeltje recalcitrant, wars van bureaucratie en hiërarchie
en met een lichte vorm van alcoholisme zodra hij alleen thuis is. Dat kan ook
niet anders want wie wil er nou het relaas lezen van een negen-tot-vijf
dienstklopper. Wat De Lange onderscheidt van de anderen is het feit dat hij gewoon
in dienstgolfjes rijdt en nog getrouwd is. Lucien de Lange en Jelly Maes kun je
zo op straat tegenkomen. Knap gedaan. Ik weet helemaal niets van politiewerk
maar volgens het nawoord van Peter R. de Vries is het authentiek. Het tasten in
het duister, de verkeerde conclusies trekken met het bijbehorende gevaar van
tunnelvisie en het uiteindelijke vastlopen van het onderzoek. Mee eens. Maar de
ontknoping doet naar mijn bescheiden mening behoorlijk afbreuk aan het verder
ijzersterke verhaal. Het is het verhaal van hoe in weerwil van de verstikkende bureaucratisering
van het recherchewerk boeven worden gevangen. De aanslag op de vrouw van De
Lange met aansluitend het gevecht op leven en dood in de modder op een donker
strand past daar mijns inziens niet bij. Kreeg u plotseling haast? Of wilde u
gewoon graag een actiescène schrijven? Persoonlijk had ik liever gezien dat u De
Lange observatieteams had laten instellen rond het huis in Delfzijl Noord waar
de moordenaar zat ondergedoken en de bestorming daarvan aan een arrestatieteam had
overgelaten. Maar ja, wie ben ik.
Ik heb nog een laatste vraag, meneer Dijkema. Zit ik er erg ver
naast als ik zeg dat degene die model stond voor Jelly Maes in het echte leven bovengemiddeld
veel indruk op u gemaakt heeft? Freudiaans bijna. Misschien kunt u in uw
volgende boek even uitleggen hoe dat zit.
Met vriendelijke groet,
Albert Winkel
Geen opmerkingen:
Een reactie posten