Ik zie haar op straat lopen door het raam van het huis waar ik aan het werk ben. Een bijzonder pront voorkomen, ietsje zwaar aan de achterhand. Het schaars aanwezige textiel is ternauwernood in staat haar zegeningen te omvatten. Zij duwt een fiets voort, ruim behangen met tassen vol met toekomstig oud papier. Voor elk huis blijft ze staan, de fiets balancerend achterlatend op zijn veel te iele stander. Vlak voor me buigt ze zich voorover om haar vracht door de brievenbus te duwen. Wat haat ik die vitrages voor de voordeur.
Een paar uur later zie ik haar weer. Ze doet de woning open waar ik aanbel. Geroutineerd fixeer ik mijn blik op haar gezicht, twee prachtige bruine ogen verwelkomen me. Als openingszin vraag ik of ze alle folders inmiddels heeft rondgebracht. Dat is het geval, geeft ze lachend toe, hoewel het eigenlijk het bijbaantje van haar dochter is. Dochterlief is groot fan van Justin Bieber. De foto’s van het ventje beheersen de wanden van de overloop vanaf de tweede trede van onder. Bij het afscheid komt het tot een praatje in de deuropening. Of ik al bijna klaar ben in de wijk. Dat is niet het geval, ik ben er de hele week nog. Nou, ik hoef niet naar de buurman, pruilt ze, want die is dood. Net twee weken, na een lang ziekbed. Ik probeer meelevend te kijken maar dat is niet nodig. Ze is blij dat hij weg is.
Buurman was niet erg geliefd in de wijk. Wat er precies aan de hand was wordt niet duidelijk maar hij had met meerdere buurtgenoten ruzie. Ook met haar dus, maar gek genoeg niet met haar dochter. Buurman was gek op haar dochter en dat blijkt dan ook de bron te zijn van de onmin. Buurman was gek op alle jonge dochters in de wijk en met het uitdragen van zijn affectie heeft hij geen vrienden gemaakt. Buurman was naar verluidt, behalve voor jonge dochters dan, een onvriendelijk heerschap en, wellicht verbitterd door zijn slopende ziekte, heeft hij op zijn sterfbed gezegd dat hij na zijn dood iedereen met wie hij ruzie had zou bezoeken. Mijn gesprekspartner had haar schouders erover opgehaald, ze is een nuchter mens.
Maar vorige week was ze op kamp met de tennisclub van haar dochter. Door organisatorische omstandigheden slaapt juist zij in de tent waar alle voorraden zijn ondergebracht. Alleen. Met de geluiden van de nacht. De schaduwen op het tentdoek. Hoort ze in de verte een uil roepen? Zag ze nou echt het silhouet van een vleermuis? Onwillekeurig komen haar gedachten op de overleden buurman. Na een onrustige sluimer schrikt ze op. Ze weet bijna zeker dat ze voetstappen in het gras hoort, een zacht kreunen, een haperende ademhaling. Is het verbeelding? Het zal toch niet……. Plotseling gestommel in de tent! Daar! Achter die dozen! Een schreeuw klinkt door de nacht. Met het eerste het beste voorwerp wat ze op de tast te pakken krijgt haalt ze uit in de richting van het geluid. In dezelfde beweging werpt ze zich tegen de rits, die het gelukkig begeeft, en eenmaal opgekrabbeld stort ze zich in de armen van de inmiddels op het lawaai afgekomen mannelijke kampeerders. Strakke lijven stijf van de adrenaline, gebalde vuisten, onverschrokken blikken, witte knokkels omklemmen zware metalen zaklantaarns, huilende kinderen, redderende moeders. Een vrouw is in nood! Een slaapplaats wordt geregeld tussen twee vrouwen in een andere tent, beschermende armen om haar heen, een laatste diepe zucht. En langzaam daalt de vrede over het kampterrein neer. De maan vervolgt zijn pad langs het firmament, de nacht verstrijkt in het ritme van de slaap.
Bij het eerst daglicht nemen de mannen poolshoogte in de voorraadtent. In een doos met vermorzelde zakken chips treffen ze een veldmuis aan, geplet door een anderhalf literfles cola. Morsdood. Ze kan gerust zijn. De buurman komt geen tweede keer terug.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten