Het was op een regenachtige en koude avond dat de eerste medeweggebruikers
constateerden dat er aan de achterzijde van onze gezinsbolide iets niet in de
haak was. Naar goed gebruik geeft men dat in zulke gevallen te kennen door
irritant met de lichten te gaan knipperen en bij het inhalen hysterisch naar de
achterkant van de auto te wijzen. Daarbij trekt men dan een gezicht alsof er
een dood hert aan de trekhaak hangt. Bij de eerste denk ik “Flikker op!”. Bij
de tweede “Wel godverdegodverde….”. Maar na tien van die etters ga ik dan toch
twijfelen of er niet toch iets aan de trekhaak hangt.
Eenmaal thuis werd de auto aan een grondige inspectie
onderworpen. Geen dood hert te bekennen natuurlijk maar technisch onderzoek
leerde dat het linker achterlicht het niet deed. Dit vereiste onmiddellijk en
adequaat optreden. Na enig bladerwerk gaf het instructieboek prijs op welke
vernuftige wijze de complete achterlichtunit van het voertuig dient te worden
gescheiden alvorens bij de lampjes te kunnen komen. Het kapotte lampje werd
bekeken en ik constateerde dat er twee gloeispiraaltjes in zaten waarvan de ene
nog spiraal was en de ander niet. “Laf!”, schold ik, “Om het na één
kapot spiraaltje al helemaal niet meer te doen!” In de set met reservelampjes
trof ik een lampje aan welke perfect in de ontstane opening paste. Weliswaar
met slechts één
gloeispiraal maar ach, hij geeft het toch op als één van de twee spiraaltjes
doorbrandt dus dan is een enkele gloeispiraal ook genoeg. Nadat achterlichtunit
en voertuig weer waren herenigd leerde een quickscan dat het zaakje weer
brandde. Trots als een pauw schreed ik heen.
Maar de volgende dag begon het getreiter door
medeweggebruikers opnieuw. Wijs geworden besloot ik eerst zelf maar even te
kijken alvorens ze de huid vol te schelden. Het bleek dat als ik de lichten aan
deed tevens de remlichten gingen branden. En als ik met de lichten uit remde
gingen de koplampen aan. Geschrokken stelde ik vast dat zoiets niet normaal is.
Met zwaar gemoed begaf ik me naar de plaatselijke garagist en luchtte mijn hart
bij de receptionist van vertrouwen. Het zou vast en zeker geen kleinigheid
zijn, zo vreesde ik. De auto werd betast, beknepen en beklopt door ernstig
kijkende mannen in overall met dot poetskatoen nog in de hand. Alsof men onder
handen werk spoorslags had verlaten om dit bijzondere fenomeen met eigen ogen
te aanschouwen.
Na enige tijd werd ik door de chef-arts uit de wachtkamer bij
de patiënt geroepen. Ik was er op dat moment zeker van dat de auto was
overleden. Mijn balievertrouweling nam me apart en met zijn arm
troostend om mijn schouders vertelde hij dat het euvel was ontstaan doordat er
op onverklaarbare wijze een lampje met een enkele gloeispiraal op de plaats van
die met twee spiraaltjes was geraakt. Onmiddellijk gaf ik de garagist de
schuld. Zwijgend keek hij mij aan. Ik weet wanneer ik verloren heb en deemoedig
bekende ik dat ik me geheel zelfstandig aan de behandeling van het zieke
achterlicht had gewaagd. Uit pure schaamte was ik bereid om elk bedrag te
betalen wat de geneesheer-directeur me zou vragen. Maar hij toonde compassie en
berekende slechts een half uur en het lampje. Opgelucht maar verslagen verliet
ik de herstelwerkplaats.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten